Een stad met stadsrechten organiseerde zijn eigen stadsbestuur. Deze werd geleid door welvarende burgers; de
patriciërs. Dit waren vaak welvarende kooplieden of gildemeesters van
handwerkersgilden. Daarnaast had een stad zijn eigen rechtbank; de schepenbank.
Dit zorgde voor een nieuwe sociale gelaagdheid.
Geen strakke verdeling van de standenmaatschappij
meer.