Test voor de toets

TW 1: vt tekstverklaren
Vragen over de theorie
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

TW 1: vt tekstverklaren
Vragen over de theorie

Slide 1 - Slide

1. Een woord of een woordgroep kan wel het onderwerp van een tekst zijn, maar niet de hoofdgedachte.
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quiz

2. De hoofdgedachte van een tekst kan ook een vraag zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

3. Noteer de 5 tekstdoelen.

Slide 4 - Open question

4. Een motiverende titel....
A
geeft aan waar de tekst over gaat
B
maakt de lezer nieuwsgierig
C
zorgt ervoor dat de lezer verder wil lezen
D
bevat de hoofdgedachte van de tekst

Slide 5 - Quiz

5. Op welke manier kan de schrijver de aandacht van de lezer trekken in zijn inleiding?
A
een aantrekkelijk voorbeeld/anekdote geven
B
door meteen het belang voor het publiek aangeven
C
met een intrigerende vraag
D
met een prikkelend citaat

Slide 6 - Quiz

6. Noteer de voorkeursplaatsen van de kernzin.

Slide 7 - Open question

7. "Niettemin" geeft een ..... verband aan.
A
opsommend
B
chronologisch
C
oorzakelijk
D
tegenstellend

Slide 8 - Quiz

8. "Dus" geeft een .... verband aan.
A
conclusie
B
oorzakelijk
C
redengevend
D
toelichtend

Slide 9 - Quiz

9. Welke zaken controleer je als je de betrouwbaarheid van een tekst moet controleren?

Slide 10 - Open question

10. Over een waarderend argument kun je van mening verschillen, over een feitelijk argument niet.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

11. Mensen zouden meer met de fiets naar hun werk moeten gaan. Dat is goed voor het milieu en maakt het fileprobleem kleiner.
A
arg. op basis van oorzaak-gevolg
B
arg. op basis van voor- en nadelen
C
arg. op basis van eigenschap
D
arg. op basis van voorbeelden

Slide 12 - Quiz

12. Piet zal wel contactgestoorde trekjes hebben. Hij is immers alleen door zijn oma opgevoed op een zo goed als verlaten eiland.
A
arg. op basis van oorzaak-gevolg
B
arg. op basis van voor- en nadelen
C
arg. op basis van eigenschap
D
arg. op basis van voorbeelden

Slide 13 - Quiz

13. Deze tekstsoort is puur objectief.
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing

Slide 14 - Quiz

14. In deze tekstsoort geeft de schrijver argumenten voor zijn standpunt.
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing

Slide 15 - Quiz

15. De hoofdgedachte van deze tekstsoort is vaak een constatering.
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing

Slide 16 - Quiz

16. Het tekstdoel van deze tekstsoort is opiniëren.
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing

Slide 17 - Quiz

17. Deze tekstsoort is puur subjectief.
A
uiteenzetting
B
betoog
C
beschouwing

Slide 18 - Quiz

18. Veel aansporingen aan de lezer in een tekst duiden meestal op het tekstdoel opiniëren.
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quiz

19. Veel aansporingen aan de lezer in een tekst duiden meestal op het tekstdoel ..........

Slide 20 - Open question

20. Wat is GEEN functie van de inleiding?
A
Aanleiding voor het schrijven noemen
B
Samenvatting vooraf geven
C
Het centrale probleem aankondigen
D
Het belangrijkste argument noemen

Slide 21 - Quiz

Functiewoorden
Ga bij jezelf na of je weet wat de volgende woorden betekenen (alinea's kunnen deze functies hebben in een tekst):
  • alternatief
  •  bewijs
  • constatering
  • definitie
  • nuancering
  • stelling
  • toegeving
  •  verklaring
  •  voorwaarde






Slide 22 - Slide

Einde

Vergeet je woordenboek niet mee te nemen naar de toets! 

Slide 23 - Slide