Keuzevoorzetsels

Willkommen zum Deutschunterricht
1 / 31
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2-4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Willkommen zum Deutschunterricht

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Was machen wir heute?
1. Uitleg keuzevoorzetsels
2. Korte quiz
3. Opdrachten

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Lernziele
- Aan het eind van de les weten jullie wat de keuzevoorzetsels zijn.

- Aan het eind van de les weten jullie wanneer je bij een keuzevoorzetsel de 3e en/of 4e naamval krijgt en kunnen jullie dit in eenvoudige zinnen toepassen.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Keuzevoorzetsels


Jullie weten dat er voorzetsels zijn die een derde naamval krijgen en voorzetsel met een vierde naamval. We gaan hier nog een groep aan toevoegen.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

De keuzevoorzetsels

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

De keuzevoorzetsels
9 nieuwe keuzevoorzetsels, schrijf op:
an
aan, op
auf
op
hinter
achter
in
in, naar
neben
naast
über
boven, over
unter
onder
vor
voor
Zwischen
tussen

Slide 6 - Slide

Tijd geven om ze het te laten opschrijven en daarna pas vertellen wanneer je ze gebruikt.
2 dingen te gelijk is lastig.
Voorzetsels 3e 
en 4e naamval

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

DATIV (3e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)

                                                   


ERGENS ZIJN = TOESTAND

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld

Er steht vor d... Tür(v).

waar staat hij? "voor de deur" dus 3e nv

Er steht vor der Tür.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Akkusativ (4e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag: wohin?(=waarheen)


ERGENS KOMEN = BEWEGING, RICHTING

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld

Er springt in d... Wasser(o).

waarheen? springt hij "in het water" dus 4e nv

Er springt in das Wasser.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld
Ich schwimme in DAS Schwimmbad (4e) -> Wohin? RICHTING
Ich schwimme in DEM Schwimmbad (3e) -> Wo? ERGENS ZIJN

Ich gehe in die Schule (4e) -> Wohin? RICHTING
Ich gehe in DER Schule (3e) -> Wo? ERGENS ZIJN

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Stilstaan, geen beweging = 3e
Beweging, richting = 4e

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Ezelsbruggetje 1
Dezelfde situatie = derde naamval
(toestand, ergens zijn --> wo)

Verandering = vierde naamval
(beweging, ergens komen --> wohin)

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

werkwoorden
Sommige werkwoorden maken de keuze tussen de 3e of de 4e:

sitzen = zitten -> ik zit op de stoel -> Ich sitze auf dem Stuhl
setzen = gaan zitten -> ik ga zitten -> ich setze mich auf den Stuhl. 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

werkwoorden
sitzen +3e / setzen +4e
liegen +3e / legen +4e
stehen +3e / stellen +4e

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Ezelsbruggetje 2
Een auto met vier wielen rijdt,
en
een auto met drie wielen staat stil.

Beweging is 4e naamval
Stilstaand is 3e naamval.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

7/2 regel
Wo? Wann? Wohin?=geen antwoord?
-> Ik ben trots op mijn fiets / hij weet veel over mij

7 =an, hinter, neben , vor, unter, zwischen, in --> 3e naamval

2 = auf, über--> 4e naamval


 
LET OP! Alleen als het én geen beweging én geen zich bevinden is!

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Slide 19 - Video

This item has no instructions

Hoeveel Wechselpräpositionen kent het Duits?
A
7
B
8
C
9
D
10

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Welke vraag stel je om een vierde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?
A
Wohin?
B
Wo?
C
Wodurch?
D
Wovon?

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Das Bild hängt an d... Wand(v).
A
die
B
der

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Er geht in d... Disko(v).
A
die
B
der

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Es fällt hinter dein... Stuhl(m).
A
deinem
B
deinen

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Welke vraag stel je om een derde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?
A
Wohin?
B
Wo?
C
Wodurch?
D
Wovon?

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Welke zin klopt?
A
Ich setze mich neben die Frauen.
B
Ich sitze neben den Frauen
C
Ich gehe in das Schwimmbad
D
Ich schwimme in dem Schwimmbad

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

maken
Maak opdr 4.3, blz 14 (a en b)


Leer/ herhaal de voorzetsels en de uitgangen!

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Controle leerdoelen
- Aan het eind van de les weten jullie wat de keuzevoorzetsels zijn.
- Aan het eind van de les weten jullie wanneer je bij een keuze voorzetsel de 3e en/of 4e naamval krijgt en kunnen jullie dit in eenvoudige zinnen toepassen.

Slide 29 - Slide

This item has no instructions


A
Ik heb het begrepen!
B
Ik heb het begrepen maar vind de juiste uitgangen nog lastig.
C
Ik snap er echt he-le-maal- niets van!
D
Ik begrijp het op zich wel, maar het gaat vaak mis.

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Vielen Dank!
Das war es!

Slide 31 - Slide

This item has no instructions