This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Een doel-middel verband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.
signaalwoorden: opdat, met behulp van, om te, door middel van, aan de hand van, zodat.
voorbeeld:
Om op tijd te komen moet ik echt opschieten.
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je niet altijd invloed hebt).
signaalwoorden: als gevolg van, daardoor, dankzij, dat komt door, doordat, dus, het gevolg is, vanwege, waardoor, zodat
Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet door kon gaan.
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
signaalwoorden: daarom,dankzij,de reden hiervoor is, dus, immers, namelijk, omdat, want.
Ik heb gister te lang Netflix gekeken, daarom heb ik mijn huiswerk niet af.
Een toegevend verband geeft een andere kant van de zaak aan
signaalwoorden: alhoewel,desondanks,niettemin,ofschoon,ook al,weliswaar,zij het (dat)
Een vergelijkend verband laat een overeenkomst of verschil zien.
signaalwoorden: evenals, in vergelijking met, (even/net (zo)....als, zoals-ook de vergrotende trap: meer/groter/beter enzovoort dan
In vergelijking met de jeugd van nu had men vroeger veel minder afleiding.
Een voorwaardelijk verband maakt duidelijk onder welke voorwaarden iets gebeurt..
signaalwoorden: als (...dan), in het geval (dat), indien, mits, tenzij, wanneer