(2) poëzie en fictie H3

Vandaag 

  1. Woordenschat
  2. Hoe zat het ook alweer met...
  3. Begrippenlijst
  4. Poëzie en fictie
  5. Zelf aan de slag
  6. Lesdoel controle
  7. Afsluiting
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vandaag 

  1. Woordenschat
  2. Hoe zat het ook alweer met...
  3. Begrippenlijst
  4. Poëzie en fictie
  5. Zelf aan de slag
  6. Lesdoel controle
  7. Afsluiting

Slide 1 - Slide

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 
Woordenschat 101-111
leven in de brouwerij brengen
(de) metropool
naar iemands pijpen dansen
(de) nationale feestdag
onbeschaafd
op eieren lopen
religieuze
(de) roman
(de) tafelschikking
tegen de lamp lopen








Tekst
  • Overleg met je buurman/vrouw
  • Noteer de betekenis  in je schrift
  • Aan het einde van de les komen we hier op terug

timer
3:00

Slide 2 - Slide

This item has no instructions


Woordenschat 101-111
leven in de brouwerij brengen 
(de) metropool  
naar iemands pijpen dansen  
(de) nationale feestdag  
onbeschaafd  
op eieren lopen  
religieuze  
(de) roman  
(de) tafelschikking   
tegen de lamp lopen  

          








Tekst
  • de saaiheid doorbreken 

  • wereldstad 
  • alles doen wat iemand vraagt

  • feestdag voor alle inwoners van een land
  • ongemanierd
  • zeer voorzichtig handelen
  • kerkelijke; godsdienstige
  • verzonnen verhaal
  • plaatsing van personen tijdens een maaltijd
  • betrapt worden; gesnapt worden







Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Strofe
  • Dit zijn de regels die in een gedicht bij elkaar horen. Tussen de strofen plaats je altijd een witregel.

Genre
  • Dit betekent wat voor soort verhaal er wordt bedoeld. Een voorbeeld van een genre is: oorlog, griezel, etc. 


Hoe zat het ook alweer met...

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Begrippenlijst
Fictie
Genre
Hij/zij- vorm
Hoofdpersoon
Ik-vorm
Inleven
Karaktereigenschap
Non-fictie
Perspectief
Realistisch
Regel
Rijm
Strofe
Uiterlijke kenmerken
Wisselend perspectief


Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Perspectief
Wie vertelt het verhaal?
  • ik-perspectief 
  • Personaal perspectief

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Ik-perspectief
  • Ik-persoon vertelt het verhaal
  • Je ziet alles door de ogen van één persoon


  • Ik-persoon vertelt achteraf over gebeurtenissen


  • Ik-persoon vertelt over de gebeurtenissen die
    plaatsvinden op het moment dat hij vertelt. 
Vertellend ik-perspectief
Belevend ik-perspectief

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Personaal perspectief
  • Hij-/zij-perspectief
  • Onzichtbare verteller
  • Je ziet de gebeurtenissen door de ogen van 
    één persoon
  • Je weet niet méér dan de hij- of zij-persoon

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Wat?  Opdracht 3 & 4
Waar? Bladzijde 206-211

Aan de slag
stopwatch
00:00

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelcontrole poëzie en fictie


Wat weet je over:

perspectief

uiterlijke kenmerken
karaktereigenschap



  • Ligt bij de persoon van wie jij weet wat hij/zij denkt en voelt. (ik-verteller/hij-zij-verteller.
  • Hoe iemand eruitziet.
  • Hoe iemand is.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Einde van deze les
  • Kijk om je heen, zie je rotzooi liggen, neem dit dan mee
  • Schuif je stoel aan en zet je tafel recht
  • Pak je tas, groet me/wens me een fijne dag en ga naar de volgende les of pauze

Slide 11 - Slide

This item has no instructions