H2 - P1 - les 14 - Spelling hoofdletters en leestekens

H3 - P1 - week 8 - les 2 - grammatica verwerken
Welkom
Nederlands
Mevrouw Takken
Aanwezig op: dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

H3 - P1 - week 8 - les 2 - grammatica verwerken
Welkom
Nederlands
Mevrouw Takken
Aanwezig op: dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag

Slide 1 - Slide

- Welkom!
- Stillezen / werken aan opdracht
- Spelling - hoofdletters
- Aan de slag 

Doel:
- Je weet wanneer je hoofdletters moet plaatsen in een zin of een tekst. 
- Je weet welke woorden in sommige vreemde talen wel met hoofdletter moeten en in het Nederlands niet. 

Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Slide

Als je je boek uit hebt, mag je ook aan je
eigen literatuuropdracht werken. 
Stillezen
timer
15:00

Slide 3 - Slide

Spelling - Hoofdletters en interpunctie  

Slide 4 - Slide

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 5 - Mind map

1. Aan het begin van de zin
 - Let op: als de zin niet met de eerste letter van het woord start krijgt het volgende woord een hoofdletter.
- 's Avonds (komt van Des avonds -> je zegt niet deS avonds...

2. Eigennamen + aardrijkskundige namen + afleidingen daarvan
- Let op: eerste letter van de naam + hoofdwoorden
Leanne Takken-Hirschmann / L. Takken / mevrouw Takken
Nicolette van Dam / N. van Dam / mevrouw Van Dam (mevr. Van den Ham)

3. Religieuze feesten
Kerst,  Pasen, Pinksteren



Spelling  2.2 - hoofdletters en leestekens

Slide 6 - Slide

4.  Aardrijkskundige namen + afleidingen daarvan
Frankrijk + Frans + Franse wijn
Zuid-Engeland
Noord-Spanje

5. Historische gebeurtenissen
Tweede Wereld Oorlog
Frans-Duitse Oorlog

6. Titels van boeken/films/ series etc.
Zwartboek, Het leven van een Loser



Spelling 2.2 - hoofdletters en leestekens

Slide 7 - Slide

Geen hoofdletters:

1. Afleidingen van religieuze feesten:
Dus Kerst, maar kerstboom

2. Religies zelf
christendom, boeddhisme

3. Maanden, dagen, windstreken

4. Cijfers
Als je een cijfer aan het begin van een zin schrijft, komt er helemaal geen hoofdletter bij. 
Spelling 2.2 - hoofdletters en leestekens

Slide 8 - Slide

Welke is goed?
(niet aan het begin van de zin)
A
Mevrouw De Boer
B
mevrouw de Boer
C
mevrouw De Boer
D
mevrouw de boer

Slide 9 - Quiz

Welke is goed?
(niet aan het begin van de zin)
A
Mevrouw j. De Boer
B
mevrouw J. De Boer
C
mevrouw j. De Boer
D
mevrouw J. de Boer

Slide 10 - Quiz

Wat is goed?
(niet aan het begin van de zin)
A
in het Noordoosten
B
in het noordoosten
C
in het NoordOosten
D
in het noordOosten

Slide 11 - Quiz

Wat is goed?
(niet aan het begin van de zin)
A
Zuid-Limburg
B
zuid-Limburg
C
zuid-limburg
D
Zuid Limburg

Slide 12 - Quiz


Leestekens
Spelling - Hoofdletters en interpunctie  

Slide 13 - Slide


Wat klopt er niet aan deze foto?

Slide 14 - Open question


Hoe zou je de zin wel goed moeten schrijven?

Slide 15 - Open question

Punt, uitroepteken, vraagteken

1. Je gebruikt een punt aan het einde van een zin.

2. Je gebruikt een uitroepteken als je iets wilt benadrukken!

3. Gebruik je een vraagteken bij een vraag?
Spelling 2.2 - hoofdletters en leestekens

Slide 16 - Slide

Komma

1. Tussen de hoofdzin en een bijzin, als de delen lang zijn (voor voegwoorden):

- Joppe gaat elk jaar naar Frankrijk op vakantie, omdat zijn ouders daar een vakantiehuisje hebben

Spelling 2.2 - hoofdletters en leestekens

Slide 17 - Slide

Komma

2. Je gebruikt komma's bij een opsomming.

Als je meerdere dingen opsomt, gebruik je en of of tussen de laatste twee dingen die je opsomt:... , ... , … en … / … , … , of ...

- We kochten gebakjes, cola, chips en bitterballen voor het feest.
- Wil je op hockey, voetbal of tennis?

Spelling 2.2 - hoofdletters en leestekens

Slide 18 - Slide

Komma

3. Je gebruikt een komma tussen twee persoonsvormen (verander de zin van tijd om erachter te komen of je te maken hebt met twee persoonsvormen naast elkaar)
- Als je vanavond thuiskomt, mag je lekker uitrusten.
- Als we nu gaan, komen we nog op tijd.

4. Wanneer je iemand direct aanspreekt, gebruik je een komma.
- Marloes, help je even met de boodschappen?
- Timo, kom je straks mee voetballen?
- Jongens, houd nu eens op!

Spelling 2.2 - hoofdletters en leestekens

Slide 19 - Slide

Komma

5. Je zet ook een komma voor of na een tussenwerpsel.
Tussenwerpsels zijn woorden of woordgroepen die losstaan van de rest van de zin.
Tussenwerpsels drukken vaak een emotie uit: bijvoorbeeld pijn of blijdschap.

- Au, dat doet ontzettend veel pijn!
- Hoera, je hebt je examens gehaald!
- Wow, wat goed dat je hebt volgehouden.
- Foei, dat mag je niet doen!

Spelling 2.2 - hoofdletters en leestekens

Slide 20 - Slide


Zet leestekens op de juiste plek in de zin:

Luister morgen moet je je voetbalschoenen echt meenemen Nikkie

Slide 21 - Open question

Oefen met hoofdletters en leestekens:

Learnbeat 2.2 - C - Hoofdletters en leestekens - helemaal
Learnbeat 2.2 - E - verder oefenen - opdracht 3
Learnbeat 2.2 - F - verder oefenen - opdracht 2


Klaar? - Werk verder aan je literatuuropdracht
Aan de slag:

Slide 22 - Slide