1. geeft een plaats aan: hier, daar, rechts, nergens
2. geeft een tijd aan: nu, soms, vanavond
3. overige woorden: ook, graag, niet, misschien, wel, toch, immers, bijna, ongeveer, nog...
4. geeft antwoord op vraagwoorden: waar, wanneer, waarom, hoe, hoelang...
5. zegt iets over een ander woord dan het zelfstandig naamwoord:
- - werkwoord
- - ander bijwoord
- - bijvoeglijk naamwoord
- - telwoord