bijwoorden met quiz alle woordsoorten

Het bijwoord: 
1. geeft een plaats aan: hier, daar, rechts, nergens
2. geeft een tijd aan: nu, soms, vanavond
3. overige woorden: ook, graag, niet, misschien, wel, toch, immers, bijna, ongeveer, nog...
4. geeft antwoord op vraagwoorden: waar, wanneer, waarom, hoe, hoelang... 
5. zegt iets over een ander woord dan het zelfstandig naamwoord:
  • - werkwoord
  • - ander bijwoord
  • - bijvoeglijk naamwoord
  • - telwoord


1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Het bijwoord: 
1. geeft een plaats aan: hier, daar, rechts, nergens
2. geeft een tijd aan: nu, soms, vanavond
3. overige woorden: ook, graag, niet, misschien, wel, toch, immers, bijna, ongeveer, nog...
4. geeft antwoord op vraagwoorden: waar, wanneer, waarom, hoe, hoelang... 
5. zegt iets over een ander woord dan het zelfstandig naamwoord:
  • - werkwoord
  • - ander bijwoord
  • - bijvoeglijk naamwoord
  • - telwoord


Slide 1 - Slide

voorbeelden 
- Daarom gaat hij naar huis.
- Zij woont in het huis hiernaast.
- Zij zaten allemaal buiten.
- Misschien doe ik het.
- De hoogte is ongeveer vijf meter.
- Tony rijdt erg gevaarlijk. 
- Jarenlang zorgde hij voor zijn moeder,






Slide 2 - Slide

Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Quiz

Het GROENE bankje staat op het gras.
A
voorzetsel
B
aanwijzend vnw
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 4 - Quiz

Het HELE groene bankje staat op het gras
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
hulpwerkwoord

Slide 5 - Quiz

Ik HEB gisteren heerlijk geslapen!
A
bijwoord
B
zelfst. ww
C
hulp ww
D
voorzetsel

Slide 6 - Quiz

VANAVOND ga ik naar de film.
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
bijv. nw
D
zelfst. nw

Slide 7 - Quiz

Ik kijk uit OVER het park.
A
voorzetsel
B
zelfstandig nw
C
aanwijzend vnw
D
bijwoord

Slide 8 - Quiz

Het groene bankje staat NIET meer op het gras.
A
voorzetsel
B
lidwoord
C
bijwoord
D
onbepaald vnw

Slide 9 - Quiz

Een bijwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

In de zin 'De trein rijdt SNEL:
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Quiz

In de zin 'Waar ga jij naartoe op je skateboard?' is het woord WAAR een:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
C
voorzetsel
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

Gisteren heeft het hele slimme meisje haar huiswerk hier gemaakt.
Noteer alle woordsoorten

Slide 13 - Open question

Lotte wil goed leren voor de toets van morgen.

Noteer de antwoorden

Slide 14 - Open question