bijwoorden met quiz alle woordsoorten

bijwoorden
Je kunt een bijwoord benoemen
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

bijwoorden
Je kunt een bijwoord benoemen

Slide 1 - Slide

bijwoord
geeft een plaats //richting aan:  
er, hier, daar, rechts, nergens, overal, daarheen, erlangs

Geeft een tijd aan:
binnenkort, nu, soms, vanavond, morgen, overmorgen, nooit, straks, vroeger, later


Slide 2 - Slide

bijwoord
Geeft een reden/oorzaak aan:
 daarom, vandaar, hierdoor,  daardoor

Een vraagwoord:
hoe, hoelang, waar, waardoor, waarheen, waarom, wanneer

Slide 3 - Slide

Bijwoord
geeft (on)zekerheid aan:
ongetwijfeld, vast wel, misschien, vermoedelijk, zeker

geeft ontkenning aan:
niet, nooit, nimmer, geenszins

Slide 4 - Slide

Bijwoord

Zegt iets over een ander woord dan het zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld een:


- Werkwoord : De auto rijdt hard. (hard zegt iets over rijden)

- Ander bijwoord: De auto rijd erg hard. (erg zegt iets over hard)

- Bijvoeglijk naamwoord De hele mooie auto rijdt hard.


Slide 5 - Slide

Voorbeelden

- Zij is een heel  aardige vrouw.

- Zij woont in het huis hiernaast.

- Zij zaten allemaal buiten.

- Misschien doe ik het.

Slide 6 - Slide

Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quiz

De pen zit IN de etui.
A
bijwoord
B
hulp ww
C
voorzetsel
D
zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Quiz

Het GROENE bankje staat op het gras.
A
voorzetsel
B
aanwijzend vnw
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Quiz

Het groene BANKJE staat op het gras.
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
persoonlijk vnw

Slide 10 - Quiz

het HELE groene bankje staat op het gras
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
hulpwerkwoord

Slide 11 - Quiz

Ik HEB gisteren heerlijk geslapen!
A
bijwoord
B
zelfst. ww
C
hulp ww
D
voorzetsel

Slide 12 - Quiz

VANAVOND ga ik naar de film.
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
bijv. nw
D
zelfst. nw

Slide 13 - Quiz

Ik kijk uit HET raam.
A
lidwoord
B
zelfstandig nw
C
aanwijzend vnw
D
bijwoord

Slide 14 - Quiz

Het groene bankje staat OP het gras.
A
voorzetsel
B
lidwoord
C
bijwoord
D
onbepaald vnw

Slide 15 - Quiz

Een bijwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quiz

In de zin 'De trein rijdt SNEL:
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Quiz

In de zin 'Waar ga jij naartoe op je skateboard?' is het woord WAAR een:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
C
voorzetsel
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 18 - Quiz

oefenen schrijf in je schrift en bespreek met je buurman. Vul dan hier in
Lotte wilde goed leren voor de toets van gisteren.

Slide 19 - Slide

Lotte wilde goed leren voor de toets van gisteren.
Noteer de antwoorden

Slide 20 - Open question