Levensloop hoofdstuk 5

Welkom!

Ben je klaar voor de les?
1 / 40
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!

Ben je klaar voor de les?

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • Sparen (bank)
  • Eindwaarde & Contante waarde
  • Aandelen
  • Obligaties

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide


Staatsobligaties: Laag risico (een staatsbedrijf gaat zelden failliet) en daardoor kennen ze een lage beloning (= lage rente)

Bedrijfsobligaties: hoger risico en daarom ook een hogere beloning voor investeerders.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Berekeningen
Dividendrendement = divident per aandeel / beurskoers bij aankoop * 100%

Koersrendement = koersverandering per aandeel / beurskoers bij aankoop * 100%

Aandelenrendement = dividendrendement + koersrendement

Slide 22 - Slide

Lesdoelen
  • Sparen (bank)
  • Eindwaarde & Contante waarde
  • Aandelen
  • Obligaties

Slide 23 - Slide

Lorenzcurve vermogen + pensioen

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Wat valt op aan het vorige plaatje?

Slide 26 - Open question

Wanneer de marktrente stijgt, dan .......de vraag naar aandelen
A
stijgt
B
daalt
C
blijft ....gelijk

Slide 27 - Quiz

Obligaties met een langere looptijd kennen een ..... rente dan een obligatie met een korte looptijd
A
hogere
B
lagere
C
minuscule
D
..geen verschil

Slide 28 - Quiz

Welke vorm van beleggen geeft doorgaans het hoogste gemiddelde rendement?
A
Sparen
B
Obligaties
C
Aandelen
D
Vastgoed

Slide 29 - Quiz

Wanneer bedrijven een lening verkrijgen (van bv. een bank) en ze lopen veel risico, dan
A
betalen ze meer rente
B
betalen ze minder rente
C
moeten ze i.p.v. geld met bitcoins betalen
D
worden ze wanhopig. Zie filmpje

Slide 30 - Quiz

Op welke kan je hoogste rendement behalen?
A
Sparen
B
Aandelen
C
Staatsobligaties
D
Niets doen

Slide 31 - Quiz

Wat is een aandeel?
A
Lening aan bedrijf
B
Bewijs van deelname aan kapitaal van bedrijf
C
Lening aan overheid
D
Bewijs v/ deelname aan kapitaal van overheid

Slide 32 - Quiz

Wat is het rendement van aandeel?
A
Dividendrendement
B
Koersrendement
C
A+B
D
Geen van beide

Slide 33 - Quiz

Dividend per aandeel €0.87.
500 aandelen voor €22.50 per stuk. Hij verkocht ze voor €21.30 per aandeel na dividend gekregen te hebben.
A
Dividendrendement: 3%
B
Dividendrendement: 3.87%
C
Dividendrendement: 38%
D
Dividendrendement: 38.7%

Slide 34 - Quiz

Dividend per aandeel €0.87.
500 aandelen voor €22.50 per stuk. Hij verkocht ze voor €21.30 per aandeel na dividend gekregen te hebben.
A
Koersrendement: -5.33%
B
Koersrendement: -96.77%
C
Koersrendement: -6.53%
D
Koersrendement: -14,7%

Slide 35 - Quiz

Dividend per aandeel €0.87. 500 aandelen voor €22.50 per stuk. Hij verkocht ze voor €21.30 per aandeel na dividend gekregen te hebben.
A
Totaalrendement: -0.266%
B
Totaalrendement: -2.66%
C
Totaalrendement: -1.46%
D
Totaalrendement: 26.6%

Slide 36 - Quiz

De formule voor het berekenen van het reeële index cijfer is:
A
RIC = NIC x PIC / 100
B
RIC = NIC / PIC x 100
C
RIC = PIC / NIC x 100

Slide 37 - Quiz

Welke reële rente ontvang je?
Nominaal is 2% en inflatie is 3%?
A
-0.97%
B
-1%
C
0.97%
D
1%

Slide 38 - Quiz

Inkomen uit sparen en beleggen worden belast in..
A
Box 1
B
Box 2
C
Box 3

Slide 39 - Quiz

Als de Gini coëfficient van het vermogen bijna 1 is, dan kan je stellen dat
A
Het vermogen goed is verdeeld
B
Het vermogen erg slecht is verdeeld
C
Het vermogen matig is verdeeld
D
Geen vermogen is

Slide 40 - Quiz