3B - 2.1

Hoofdstuk 2: Geldzaken
Paragraaf 1: Inkomen uit arbeid
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 2: Geldzaken
Paragraaf 1: Inkomen uit arbeid

Slide 1 - Slide

Vandaag
- De toets bespreken we wanneer iedereen de toets heeft gemaakt. Punten komen volgende week op magister.
- uitleg 2.1
- maken 2.1

Slide 2 - Slide

Als je werkt, krijg je:
  1. loon of salaris
  2. vakantiegeld

    Mogelijk krijg je:
  3. toeslagen 
  4. loon in natura

Slide 3 - Slide

Loon verschilt per functie, ervaring en arbeidsuren
Hoeveel loon je krijgt, hangt af van:
- Hoeveel uur je werkt
- Welke functie je hebt (de werkzaamheden die bij een baan horen)
- Hoeveel ervaring je hebt
Verschillen in loon ontstaan door verschillen in functie en ervaring.


Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Andere inkomsten uit arbeid
Vakantiegeld

- 8% van je jaarsalaris (minimaal)

Voorbeeld: 
Je verdient per maand € 200. Hoeveel vakantiegeld krijg je?


Slide 6 - Slide

Andere inkomsten uit arbeid
Voorbeeld: 
Je verdient per maand € 200. Hoeveel vakantiegeld krijg je?

Antwoord:
Per jaar: 200 * 12 = € 2.400
Vakantiegeld: 2.400 / 100 * 8 = € 192

Slide 7 - Slide

Andere inkomsten uit arbeid
Naast vakantiegeld, extra toeslagen
- als je onregelmatig werkt
- overwerk
- extra prestaties

Slide 8 - Slide

Loon in natura
Alles wat je met werken verdient, behalve geld.

Bijvoorbeeld: je werkt in een bakkerij en krijgt een taart mee naar huis.
- gratis bedrijfskleding
- auto van de zaak
- telefoon van de zaak

Slide 9 - Slide

Minimum (jeugd)loon






Het loon dat een werkgever minimaal moet betalen aan werknemers vanaf 21 jaar

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Een eigen bedrijf
- geen loon, maar winst

Slide 12 - Slide

Rekentrainer
Bedragen omrekenen naar
een andere periode.
1. Bedrag eerst omrekenen
naar een jaarbedrag
2. Het jaarbedrag omrekenen naar
de juiste periode.
Blz. 54 paragraaf 1 maken




Slide 13 - Slide

Aan de slag!
- Maak 2.1 (bladzijde 34-36)
- Maak de rekentrainer van paragraaf 1 (bladzijde 54)

Klaar? 
Test jezelf paragraaf 2.1
Flitskaarten

Slide 14 - Slide