M2 Grammatica Meewerkend voorwerp

Grammatica:  Het meewerkend voorwerp
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Grammatica:  Het meewerkend voorwerp

Slide 1 - Slide

Doel van deze les:

Aan het einde van de les kun je het meewerkend voorwerp in een zin herkennen.

Slide 2 - Slide

Even opfrissen
  • persoonsvorm
  • werkwoordelijk gezegde
  • onderwerp
  • lijdend voorwerp

Slide 3 - Slide

persoonsvorm
Maak de zin vragend en het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm 

Voorbeeld: 
Anne heeft gisteren paddenstoelen geplukt.
Heeft Anne gisteren paddenstoelen geplukt?
pv = heeft

Slide 4 - Slide

werkwoordelijke gezegde
Alle werkwoorden in een zin.

Voorbeeld: 

Anne heeft gisteren paddenstoelen geplukt.
wg = heeft geplukt

Slide 5 - Slide

onderwerp
Verander de pv van getal. Het zinsdeel dat mee verandert, is de pv.
Of: wie/wat =wg?
Voorbeeld: 
Anne heeft gisteren paddenstoelen geplukt. -->
Anne hebben gisteren paddenstoelen geplukt.-->
Anne en Hamidi hebben gisteren paddenstoelen geplukt.--->
Anne is dus ow

Slide 6 - Slide

lijdend voorwerp
Stel de vraag: wat (wie) + wg + ow?
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!
Voorbeeld: 
Anne heeft gisteren paddenstoelen geplukt.
Wat heeft Anne geplukt?
lv = paddenstoelen

Slide 7 - Slide

Wat is het onderstreepte zinsdeel?
Op zondag wandelen veel mensen in het bos.
A
pv
B
wg
C
ow
D
lv

Slide 8 - Quiz

Wat is het onderstreepte zinsdeel?
De boswachter heeft mooie verhalen verteld.
A
pv
B
wg
C
ow
D
lv

Slide 9 - Quiz

Wat is het onderstreepte zinsdeel?
Hebben jullie ook nog kabouters gezien?
A
pv
B
wg
C
ow
D
lv

Slide 10 - Quiz

meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp (mv) staan. Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is. Het komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met ‘vertellen’ (meedelen, uitleggen, zeggen) of met ‘geven’ (overhandigen, lenen, toesturen):

Slide 11 - Slide

meewerkend voorwerp
Marijn/heeft/zijn oude laptop/aan Jari (mv)/gegeven.

Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan (of voor), maar dat hoeft niet. Als het niet met aan begint, kun je aan ervoor zetten. Als aan in de zin staat, moet je het weg kunnen laten. Soms moet je dan wel de woordvolgorde veranderen:

Marijn/heeft/Jari (mv)/zijn oude laptop/gegeven.

Als het meewerkend voorwerp met voor begint, is het onderwerp meestal iemand die iets voor een ander doet; die ander is het meewerkend voorwerp.

Slide 12 - Slide

meewerkend voorwerp
Stel de vraag: Aan of voor wie/wat + wg + o + lv?

voorbeeld:
Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven.
Aan wie hebben ze een leuke verrassing gegeven? 
mv = de bezoekers

Slide 13 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Kim leent haar zus nooit iets.
A
Kim
B
leent
C
haar zus
D
iets

Slide 14 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Die overtreding kostte hem de gele kaart. 
A
Die overtreding
B
kostte
C
hem
D
de gele kaart

Slide 15 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Wendy heeft hem een mooi cadeau gegeven.
A
heeft gegeven
B
Wendy
C
een mooi cadeau
D
hem

Slide 16 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Heb je voor mij ook een blikje meegebracht?
A
voor mij
B
je
C
een blikje
D
ook

Slide 17 - Quiz

Volgende slide
Luister naar het filmpje  3 minuten
Succes!

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Volgende slide:
Sleep juiste voorwerp naar juiste zin

Slide 20 - Slide

Mijn broer timmert zijn eigen tafel
Ik zag jou.
De zorg biedt nu extra hulp aan ouderen
Heeft hij hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 21 - Drag question

Volgende slide:
Luister naar het filmpje over meewerkend en
lijdende voorwerp   
2 minuten

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Volgende slides:
Sleep juiste voorwerp naar juiste zin

Slide 24 - Slide

Mijn broer timmert zijn eigen tafel
Ik zag jou.
De zorg biedt nu extra hulp aan ouderen
Heeft hij hun een brief geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 25 - Drag question

Ik help hem.
Ik zie haar.
Wij geven jullie iets.
Heb je hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 26 - Drag question

Moeder kookte een heerlijke maaltijd.
Ik zie haar.
Wij geven jullie een bos bloemen.
Heb je hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 27 - Drag question

Volgende slides:
herkennen van het meewerkend voorwerp

1,5 minuut


Slide 28 - Slide

0

Slide 29 - Video

Volgende 14 slides :
Beantwoord de gesloten vragen

Slide 30 - Slide

Is dit een meewerkend voorwerp?
'Heb jij een voldoende van de docent gekregen?'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp
C
er staat geen meewerkend voorwerp in

Slide 31 - Quiz

Meewerkend voorwerp
A
Woordsoort
B
Zinsdeel

Slide 32 - Quiz

Ik zie hem

hem = ?
A
Onderwerp
B
Meewerkend Voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 33 - Quiz

'Hun' is nooit...
A
meewerkend voorwerp
B
onderwerp

Slide 34 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'aan de leraar'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 35 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 36 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 37 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij geeft al zijn geld aan arme mensen. 
aan arme mensen =
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 38 - Quiz


A
Ik kan het meewerkend voorwerp altijd vinden.
B
Ik kan meestal het meewerkend voorwerp vinden.
C
Ik kan soms het meewerkend voorwerp vinden.
D
Ik snap er niets van.

Slide 39 - Quiz

meewerkend voorwerp

Slide 40 - Slide

Heb je nog vragen of opmerkingen, laat het hieronder weten!

Slide 41 - Open question