BK: Cursus 6 Formuleren paragraaf 2, Verwijswoorden les 2

Welkom
les 1 voor 1bk!
leesboek, NL boek, schrift laptop(dicht)
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welkom
les 1 voor 1bk!
leesboek, NL boek, schrift laptop(dicht)

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen deze les?
  1. Spullen op tafel + pen + schrift klaar leggen
  2. Lezen 
  3. Theorie verwijswoorden
  4. Opdrachten (huis)werk maken
  5. Vragen

Slide 2 - Slide

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Cursus 6 Formuleren 
Doel: - je leert de verwijswoorden op een juiste manier 
              toepassen

         dit
                        dat
                                              deze
                                                                 die

Slide 4 - Slide

VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een woord dat al eerder genoemd is of 
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

Kies het juiste verwijswoord:

Dat boek ... daar op tafel ligt, is erg leuk!
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 7 - Quiz

Met welke verwijswoorden wijs je naar
de-woorden?
De boom --> .... boom
A
die - dat
B
die - deze
C
dit - deze
D
dat - dit

Slide 8 - Quiz

Met welke verwijswoorden wijs je naar
het-woorden?
Het meisje --> ... meisje
A
die - dat
B
die - deze
C
dit - deze
D
dat - dit

Slide 9 - Quiz

(huis)werk: 
Cursus 6 Formuleren                                                                                            - Paragraaf 2 : opdracht 1 t/m 4.
Klaar?     
-       (afmaken) Paragraaf 1
/fictie/lekker lezen/ ander vak/ je bent aan het werk


timer
20:00

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Kies het juiste verwijswoord:

Sarah heeft een nieuwe fiets. .... heeft zij voor haar verjaardag gekregen.
A
die
B
deze
C
dat
D
haar

Slide 12 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord:

Siem heeft zin in de vakantie. ... hij samen met zijn ouders viert.

A
deze
B
die
C
dat
D
dit

Slide 13 - Quiz

Verwijswoorden
Goed onthouden:
Naar de-woorden verwijs je met die & deze
  • de kat - die kat - deze kat
  • de honden - die honden - deze honden

Naar het-woorden verwijs je met dit & dat
  • het meisje - dit meisje - dat meisje
  • het boek - dit boek - dat boek

Slide 14 - Slide


Kies de juiste verwijswoorden.
Deze / Dit familie woont op een schip dat / die helemaal is opgeknapt.
A
Dit - die
B
Deze - die
C
Dit - dat
D
Deze - dat

Slide 15 - Quiz


Kies de juiste verwijswoorden.
De gevaarlijkste stunt dat / die Almin doet, is van dat / die brug af duiken.
A
dat - dat
B
die - die
C
die - dat
D
dat - die

Slide 16 - Quiz


Kies de juiste verwijswoorden.
De trein met wie / waarmee Joy reist, 
stopt ook bij deze / dit station.
A
met wie - deze
B
met wie - dit
C
waarmee - deze
D
waarmee - dit

Slide 17 - Quiz


Kies de juiste verwijswoorden.
De Amerikaan met wie / waarmee ik een kroket at, kende deze / dit snack niet.
A
met wie - deze
B
met wie - dit
C
waarmee - deze
D
waarmee - dit

Slide 18 - Quiz


Kies de juiste verwijswoorden.
Deze / Dit mantelzorger zorgt voor mijn 80-jarige buurvrouw, dat / die blind is.
A
Deze - dat
B
Deze - die
C
Dit - dat
D
Dit - die

Slide 19 - Quiz

Verwijswoorden
Ik heb me gemeld bij de balie die daar staat
de balie, die balie, deze balie 

Het huis dat laatst is gebouwd, is nu af.
het huis, dat huis, dit huis

Slide 20 - Slide

Aan de slag....

Cursus 6 > paragraaf 2 > blz. 210-211

Opdracht 1, 2, 3 & 4

Extra: opdracht 5 & 6



 

Slide 21 - Slide