Laatste check tussentoets; wat doe je ter voorbereiding?
interactieve herhaling leerdoelen tussentoets
oefenen spreekwoorden uit de spreekwoordenlijst
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Wat doen we vandaag?
Laatste check tussentoets; wat doe je ter voorbereiding?
interactieve herhaling leerdoelen tussentoets
oefenen spreekwoorden uit de spreekwoordenlijst
Slide 1 - Slide
voorbereiding tussentoets
Tijdens serreles in week 3- via Woots, dus neem je laptop mee!
Stof:
redekundig ontleden: les 30
uit les 30 volgende onderdelen NIET leren: naamwoordelijk gezegde, voorzetselvoorwerp, bijstelling en bijvoeglijke bepaling.
beeldspraak: les 20
spreekwoorden, zegswijzen en gezegden: les 35
lijst met spreekwoorden (zie bijlage in studiewijzer onder kopje 'prestaties')
weging: 2x
Slide 2 - Slide
voorbereiding tussentoets
Wat ga je doen ter voorbereiding?
Theorie uit de Kernlessen leren
Je zorgt dat je de theorie uit de Kernlessen toe kunt passen -> maak de opdrachten en kijk na
Maak alle LessonUps van week 47 t/m week 2
Leer de spreekwoorden uit de spreekwoordenlijst
Zorg dat je zelf een zin kunt maken met de spreekwoorden uit de spreekwoordenlijst. Uit die zin moet de betekenis van het spreekwoord duidelijk worden.
Slide 3 - Slide
leerdoelen tussentoets - grammatica
Redekundig ontleden (les 30)
Ik kan uitleggen wat redekundig ontleden is.
Ik kan de volgende zinsdelen herkennen in een zin: persoonsvorm; onderwerp; het werkwoordelijk gezegde; lijdend voorwerp; meewerkend voorwerp; bijwoordelijke bepaling.
Ik kan zelf zinnen maken met bovenstaande zinsdelen.
Ik kan uitleggen wat een samengestelde zin is.
Ik kan uitleggen wat de termen 'nevenschikkend' en 'onderschikkend' betekenen.
Ik kan hoofdzinnen en bijzinnen herkennen en benoemen of het om een onder- of nevenschikking gaat.
Slide 4 - Slide
leerdoelen tussentoets - beeldspraak
Beeldspraak (les 20)
Ik kan uitleggen wat beeldspraak is en welke vormen van beeldspraak er zijn.
Ik kan verschillende vormen van metaforen herkennen en benoemen.
Ik kan zelf nieuwe vormen van beeldspraak vinden of bedenken en verwerken in een tekst die ik schrijf.
Slide 5 - Slide
leerdoelen tussentoets - beeldspraak
Spreekwoorden, zegswijzen & gezegden (les 35)
Ik kan uitleggen wat de verschillen zijn tussen spreekwoorden, zegswijzen en gezegden.
Ik kan spreekwoorden, zegswijzen en gezegden in een tekst herkennen en benoemen.
Ik kan de betekenis uitleggen van spreekwoorden, zegswijzen en gezegden die in de lijst staan die ik heb gekregen.
Ik kan spreekwoorden, zegswijzen en gezegden gebruiken in een tekst die ik schrijf.
Slide 6 - Slide
Noteer van onderstaande zin pv, ow, wg, lv, mv en bwb. Als een zinsdeel ontbreek, zet dan een 'x' neer.
Yassines allerliefste tante had hem heel graag een PS5 gegeven tijdens het suikerfeest.
Slide 7 - Open question
Maak een zin met de volgende zinsdelen: pv, ow, wg, lv en bwb. Let op: er mogen niet meer zinsdelen in jouw zin zitten.
Slide 8 - Open question
Japie spreekt perfect Japans, maar zijn Duits is onvoldoende.
A
hoofdzin-hoofdzin
B
hoofdzin-bijzin
C
bijzin-hoofdzin
D
bijzin-bijzin
Slide 9 - Quiz
Piet gaat graag naar school terwijl Manon elke dag haar huiswerk maakt.
A
hoofdzin-hoofdzin
B
hoofdzin-bijzin
C
bijzin-hoofdzin
D
bijzin-bijzin
Slide 10 - Quiz
Neem het gedeelte van onderstaande zin over waar beeldspraak in zit.
Het bloed dat uit de wond gutste was zo rood als wijn.
Slide 11 - Open question
'zo rood als wijn' is een voorbeeld van de volgende vorm van beeldspraak:
A
vergelijking met verbindingswoord
B
zuivere metafoor
C
personificatie
D
synesthesie
Slide 12 - Quiz
Neem het gedeelte van onderstaande zin over waar beeldspraak in zit.
Terwijl Elena door het donker bos liep hoorde ze bomen haar naam fluisteren.
Slide 13 - Open question
'hoorde ze bomen haar naam fluisteren' is een voorbeeld van de volgende vorm van beeldspraak:
A
vergelijking met verbindingswoord
B
zuivere metafoor
C
personificatie
D
synesthesie
Slide 14 - Quiz
Schrijf één of twee zinnen met daarin een passende vergelijking met een verbindingswoord. Je mag een bestaande vergelijking gebruiken of er één zelf bedenken. Als je hem zelf bedenkt, zorg dan dat uit jouw zin(nen) blijkt wat ermee wordt bedoeld.
Slide 15 - Open question
Noteer uit onderstaande zin de uitdrukking.
De herrie in deze kroeg loopt de spuigaten uit.
Slide 16 - Open question
'loopt de spuigaten uit' is een voorbeeld van een:
A
spreekwoord
B
zegswijze/gezegde
Slide 17 - Quiz
Zeg
Slide 18 - Slide
Schrijf een zin (meerdere mag ook) met daarin één van de spreekwoorden uit de spreekwoordenlijst. Uit die zin (de context) moet blijken wat de betekenis van het spreekwoord is.