K H3 herhalen Talent versie 2

• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1

Herhaling H3

Woorden 3.3 blz. 106

Grammatica 3.4 blz. 110

Spelling 3.5 blz. 114

Wat gaan we doen?

proefstoetsvragen met uitleg 

leuk

en
serieus!

Maak een zin met 'de aanleiding'.

Maak een zin met 'produceren'.

Maak een zin met 'spontaan'.

Zinsdelen: de goede volgorde

1. pv, wg, o, lv, zinsdeelstrepen
2. zinsdeelstrepen, pv, o, wg, lv
3. pv, zinsdeelstrepen, wg, o, lv
4. o, zinsdeelstrepen, pv, wg, lv

De goede volgorde.

1. Zoek de pv, zet er een streep onder, voor en achter.

2. ZS: Welk woord of woordgroepje kun je voor de PV zetten?

3. Benoem WG. De pv + alle andere werkwoorden in de zin.

4. Benoem het onderwerp (O).  Wie of wat + WG.

5. Bemoem lijdend voorwerp (LV). Wie of wat + WG + O.

Hoe vind je de pv?

Hoe vind je de pv?

Door de zin in een andere tijd te zetten.

Ook mogelijk: de zin vragend maken. 

Gebruik dan wel de controletruc. 

Kun je het eerste woord in een andere tijd zetten?

Waarom zijn de paarden zo onrustig?

Het eerste woord van een vraagzin is de pv.

Kun je waarom in een andere tijd zetten? Nee!

Welk woord wel? zijn -> waren

Wat is de pv?
De hond heeft de hele nacht geblaft.

1. De hond
2. de hele nacht
3. geblaft
4. heeft

De hond heeft de hele nacht geblaft.

De hond had de hele nacht geblaft.

Heeft de hond de hele nacht geblaft?

Kun je heeft in een andere tijd zetten?

Ja! heeft -> had

Wat is het WG?
De hond heeft de hele nacht geblaft.

1. De hond
2. heeft
3. heeft geblaft
4. geblaft

De hond | heeft |de hele nacht | geblaft.

De hele nacht | heeft | de hond geblaft.

De hond | heeft | de hele nacht | gblaft.

werkwoorden: hebben en blaffen / heeft geblaft

Wat is het onderwerp?
De hond heeft de hele nacht geblaft.

1. De hond
2. de hele nacht
3. geblaft
4. heeft

De hond | heeft |de hele nacht | geblaft.

Wie (of wat) heeft geblaft?

De hond = O

Wat is het LV?
De hond heeft de hele nacht geblaft.

1. De hond
2. de hele nacht
3. heeft geblaft
4. er is geen lv

De hond | heeft |de hele nacht | geblaft.

Wie (of wat) heeft de hond geblaft?

???????

Wat is het LV?
Dat trucje leerde de docent aan de leerlingen.

1. Dat trucje
2. leerde
3. de docent
4. aan de leerlingen

Dat trucje leerde de docent aan de leerlingen.

PV - leerde

Wie (of wat) leerde? -> de docent = O

(Wie of) wat leerde de docent? -> dat trucje = LV

Wat weet je over sterke werkwoorden?

Sterke werkwoorden

Sterke werkwoorden hebben de kracht om te veranderen.

De klank verandert als je het werkwoord in een andere tijd zet.

lopen -> liepen - o wordt ie = sterk

werken -> werkte - e blijft e = zwak

Noem drie sterke werkwoorden.

zelfstandig naamwoorden
(meerdere antwoorden mogelijk)

1. werken
2. deur
3. bruin
4. kerk

zelfstandig naamwoorden
(meerdere antwoorden mogelijk)

1. aanleiding
2. fobie
3. vrees
4. uniek

zelfstandig naamwoorden (ZN)

Drie kenmerken:

1. Bijna alle ZN kun je in meervoud zetten.
2. Je kunt er de of het voor zetten. 
3. Je kunt er een verkleinwoord van maken.

zelfstandig naamwoorden (ZN)

Het meervoud maak je (vaak) door er 'en' achter te zetten.

Let op:

1. Soms moet er een letter weg - muur / muren.
2. Soms verandert een letter -  s wordt z / f wordt v.
3. Soms komt er een letter bij - kat / katten.

werkwoorden
(meerdere antwoorden mogelijk)

1. wordt
2. heeft
3. zodra
4. houd

WW / ZN

fiets - als je fietst (doet) is het een werkwoord.

fiets - als je erop zit is het een zelfstandig naamwoord.

boek - als je een vakantie boekt (doen)  is het een werkwoord.

boek - als je erin leest is het een zelfstandig naamwoord.