Grandes Lignes chapitre 2 th bijvoeglijk nw + ww-er + onderwerp vervangen

Grandes Lignes 2th Chapitre 2 
Chapitre 2
Bron H
Het regelmatige werkwoord op -er en onderwerp vervangen

Chapitre 2
Bron D
Het bijvoeglijk naamwoord vorm en plaats

Les mots de la semaine

F - N
1 / 37
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

Items in this lesson

Grandes Lignes 2th Chapitre 2 
Chapitre 2
Bron H
Het regelmatige werkwoord op -er en onderwerp vervangen

Chapitre 2
Bron D
Het bijvoeglijk naamwoord vorm en plaats

Les mots de la semaine

F - N

Slide 1 - Slide


  • Ik kan het bijvoeglijk naamwoord vertalen, op de goede plaats in de zin zetten en in de goed vorm.
  • Ik kan een regelmatig werkwoord op -er vertalen en in de tegenwoordige tijd gebruiken.
  • Ik kan een onderwerp van de zin vervangen door il / elle of ils / elles.

Slide 2 - Slide

Chapitre 2 Bron D

bijvoeglijk naamwoord vorm en plaats

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Slide

R: Wat is de stam van een werkwoord?
De stam is het werkwoord zonder er

donner => donn
chanter => chant
jouer => jou
parler => parl

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Chapitre 2 Bron H

werkwoorden op -er en onderwerp vervangen

Slide 8 - Slide

R: Wat wordt bedoeld met uitgangen?
Uitgangen zijn de letters die je achter de stam plakt om er een persoonsvorm van te maken.
je = stam + e         nous = stam + ons
tu = stam + es            vous =  stam + ez
il = stam +            ils = stam + ent

Slide 9 - Slide

Schrijf de stam op van de volgende werkwoorden: regarder, rigoler, manger, aimer, adorer, travailler.

Slide 10 - Open question

Allons-y!
Le présent: Zet het werkwoord dat tussen haakjes staat in de juiste vorm.

(préparer) Nous _____________ le diner de Noël.

Slide 11 - Slide

Stappenplan
1. Onderstreep het onderwerp van de zin.
Nous _____________ le diner de Noël.

2. schrijf de stam op van het werkwoord.
Nous  __________________ le diner de Noël.

3. Voeg de uitgang toe die bij het onderwerp hoort.
Nous ___________________ le diner de Noël.
prépar
prépar
ons

Slide 12 - Slide

Zet het werkwoord in de juiste vorm in de présent.
1 Tu (chanter) ................une chanson? 
2 Vous (donner).................. 5 Euros.
3 Elle (aider)........................... Pierre.
4 Ils (travailler) ................ à Paris.
5 Je (jouer) ...................au tennis.
6. Nous (aller) .................. en ville.


Slide 13 - Slide

1 Tu (chanter) ................une chanson?
2 Vous (donner).................. 5 Euros.

Slide 14 - Open question

3 Elle (aider)........................... Pierre.
4 Ils (travailler) ................ à Paris.

Slide 15 - Open question

5 Je (jouer) ...................au tennis.
6. Nous (aller) en ville aujourd'hui.

Slide 16 - Open question

Chapitre 2 Bron H (vervolg)
Een onderwerp van de zin vervangen door il / elle of ils / elles

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Slide 19 - Slide

Le chat aime le poisson.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 20 - Quiz

Mon chat aime dormir.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 21 - Quiz

Mes parents sont en vacances.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 22 - Quiz

Une voiture roule trop vite.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 23 - Quiz

Pierre et Thomas travaillent dur.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 24 - Quiz

Fatima et Maria font du shopping.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 25 - Quiz

Chapitre 5 Bron H

De ontkenning

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

De ontkenning
ik eet vlees / ik eet geen vlees
wij wonen in een villa / wij wonen niet in een villa
ik ga vaak uit eten / ik ga nooit uit eten
ik heb honger / ik heb geen honger meer
ik ben op vakantie / ik ben nog niet op vakantie
ik wil alles / ik wil niets

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

de ontkenning omhelst de...
persoonsvorm
Tu chantes très bien.
Tu ne chantes pas très bien.

Slide 30 - Slide

De ontkenningen
ne .... pas = niet / geen
ne ... jamais = nooit
ne ... plus = niet meer
ne ... rien = niets
ne ... pas encore = nog niet

Slide 31 - Slide

ne .... pas
A
niet
B
niets
C
nog niet
D
geen

Slide 32 - Quiz

ne .... jamais
A
niet meer
B
niets
C
nog niet
D
nooit

Slide 33 - Quiz

ne .... plus
A
niet meer
B
niet
C
nog niet
D
nooit

Slide 34 - Quiz

ne .... pas encore
A
niets
B
nooit
C
nog niet
D
geen

Slide 35 - Quiz

ne .... rien
A
niets
B
niet meer
C
nog niet
D
geen

Slide 36 - Quiz

Slide 37 - Slide