Herhaling alle woordsoorten - les na de vakantie

Welkom terug!
Pak je leesboek.

Deze week:
Herhalen woordsoorten 
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom terug!
Pak je leesboek.

Deze week:
Herhalen woordsoorten 

Slide 1 - Slide

Ik ga zo wat vragen stellen over jouw vakantie
In je antwoord zet je in HOOFDLETTERS de woordsoort die ik zoek. 

Succes!

Slide 2 - Slide

Hoe was je vakantie?
Gebruik een ZN en een BN in je antwoord (in hoofdletters)

Slide 3 - Open question

Vertel in 1 zin iets wat je hebt gedaan in de vakantie.
Gebruik een HWW en ZWW in je zin (in hoofdletters).

Slide 4 - Open question

Waar ben je geweest in deze vakantie?
Gebruik in je antwoord 2 VOORZETSELS en een ZN (in hoofdletters)

Slide 5 - Open question

Wat was het leukste dat je hebt gedaan in de vakantie?
Gebruik in je antwoord minimaal 1 BN en 1 BW

Slide 6 - Open question

Waar zou je nog eens naartoe willen op vakantie?
Gebruik in je antwoord een VZ, ZN en een BW!

Slide 7 - Open question

Verder oefenen

Slide 8 - Slide


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Voorzetsel (vz)

Slide 9 - Quiz

Noteer de/het zelfstandig naamwoord(en) (zn)
Ons nieuwe huis is mooi en groot.

Slide 10 - Open question

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
Jip en Janneke hebben een hond die Takkie heet.

Slide 11 - Open question


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb veel nagedacht.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 12 - Quiz

Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin?
Na de gymles op school kleden de leerlingen zich altijd snel om.

Slide 13 - Open question

Bepaald lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord
Onbepaald lidwoord
Een 
het
de
denkt
spinnen
pauze
geheugen
toetje
toetsen
getekend
dans

Slide 14 - Drag question

Noteer de woordsoort van de onderstaande woorden:
1. Europeanen 2. spreekt 3. talen.

Slide 15 - Open question


Kies de juiste woordsoort.
De bakker heeft verschillende broden gebakken.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Werkwoord (ww)

Slide 16 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Vanochtend heb ik één boterham gegeten.
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Onbepaald lidwoord (olw)
C
Geen lidwoord

Slide 17 - Quiz


Ik heb hele goede cijfers op mijn rapport!  
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Voorzetsel (vz)
C
Zelfstandig naamwoord (zn)
D
Onbepaald lidwoord (olw)

Slide 18 - Quiz

Hoeveel lidwoorden staan er in de zin?
De jongens kochten allemaal één ijsje.

Slide 19 - Open question


Op zaterdag slaapt mijn broer altijd heel lang uit
A
Wel een voorzetsel
B
Geen voorzetsel

Slide 20 - Quiz

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
In augustus gaan mijn oom en tante altijd naar Spanje.

Slide 21 - Open question

Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin?
Voordat het feest op school begon, zocht ik mijn kleren uit.

Slide 22 - Open question

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden staan er in onderstaande zin?
Het grote lokaal was heel koud.

Slide 23 - Open question

Sluit LessonUp af
We oefenen verder in de online methode van Nieuw Nederlands.
Ga naar:
Leermiddelen > Nieuw Nederlands > Cursus 5 Grammatica > paragraaf 14 WS Mixopdrachten

Slide 24 - Slide