Waarom was het Nederlandse volk in 1848 ontevreden over de regering?
Slide 3 - Open question
Wie was Johan Thorbecke?
Slide 4 - Open question
alleen mensen die vanaf een bepaald bedrag belasting betalen, mogen stemmen.
A
Constitionele monarchie
B
ministriële verantwoordelijkheid
C
cencuskiesrecht
D
republiek
Slide 5 - Quiz
Politieke partijen die samen de regering vormen
A
Staten-Generaal
B
coalitie
C
oppositie
D
kabinet
Slide 6 - Quiz
Wat is een constitionele monarchie?
A
Een regering zonder koning met grondwet
B
een regering met koning en zonder grondwet
C
een regering zonder koning en zonder grondwet
D
een regering met koning en met grondwet
Slide 7 - Quiz
Wat houdt de ministriële verantwoordelijkheid in?
A
ministers zijn verantwoordelijk voor alles wat de koning zegt en doet
B
ministers zijn verantwoordelijk voor de politieke daden en politieke uitspraken van de koning
C
ministers zijn verantwoordelijk voor alle nieuwe wetten in Nederland
D
ministers zijn verantwoordelijk voor de wetgevende en uitvoerende macht
Slide 8 - Quiz
uitleggen welke gevolgen de opkomst van de industrie had voor de arbeiders.
Aan het einde van de les kan je...
Slide 9 - Slide
In de tweede helft 19e eeuw worden er veel fabrieken gebouwd in Nederland.
De industrialisatie veranderde Nederland enorm:
Mensen verhuisden van platteland naar stad
Werken in de fabriek was zwaar werk
Men kreeg weinig betaald
Vrouwen en kinderen werkten ook in de fabriek
Protesteren hielp niet, dan werd je ontslagen
Er waren geen wetten om de arbeider te beschermen
§1.2 Werken en wonen
Slide 10 - Slide
1 fabrieksarbeider die staakte, werd ontslagen.
Maar wat als ze allemaal gingen staken?
§1.2 Werken en wonen
Slide 11 - Slide
1 fabrieksarbeider die staakte, werd ontslagen.
Maar wat als ze allemaal gingen staken?
Overal in Europa werden vakbonden opgericht:
grote groep kon onderhandelen met de fabrikanten
je betaalde maandelijks lidmaatschap - je kreeg wat geld als je ging staken of als je ziek was
§1.2 Werken en wonen
Slide 12 - Slide
Waarom wilden arbeiders lid worden van een vakbond?
Slide 13 - Open question
De situatie in Europese landen:
veel mensen werkten hard, waren arm en hadden niks te zeggen
een kleine club was fabriekseigenaar, was rijk en had alle macht.
§1.2 Werken en wonen
Slide 14 - Slide
De situatie in Europese landen:
veel mensen werkten hard, waren arm en hadden niks te zeggen
een kleine club was fabriekseigenaar, was rijk en had alle macht.
Hoe los je het probleem op? Volgens Karl Marx (1818-1883) met een revolutie.
Dit moest volgens Karl Marx veranderen:
alles moest van iedereen zijn
de macht in handen van de arbeiders
alle mensen waren gelijkwaardig (bezit en macht)
Mensen die dit in de praktijk willen brengen volgen het communisme.
§1.2 Werken en wonen
Slide 15 - Slide
De sociaaldemocraten wilden het probleem oplossen via wetgeving:
rijke mensen gaan meer belasting betalen
hierdoor kan de overheid voorzieningen betalen waarvan alle mensen in het land konden profiteren.
§1.2 Werken en wonen
Slide 16 - Slide
Sociaaldemocraten en communisten willen hetzelfde: een samenleving waarin bezit gelijk is verdeeld.
Dit noemen we socialisme.
Alleen de manier waarop is verschillend.
§1.2 Werken en wonen
Slide 17 - Slide
Politieke stroming die het verschil tussen arm en rijk wil opheffen door een revolutie van arbeiders
A
communisme
B
socialisme
C
sociaaldemocratie
Slide 18 - Quiz
Wat is het doel van het socialisme?
Slide 19 - Open question
Wat is het verschil tussen de communisten en de sociaaldemocraten?
Slide 20 - Open question
Pieter Jelles Troelstra richtte de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) op.
Doel: algemeen kiesrecht
§1.2 Werken en wonen
Slide 21 - Slide
Pieter Jelles Troelstra richtte de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) op.
Doel: algemeen kiesrecht
Want:
arbeiders konden dan stemmen
er zouden dan meer sociaaldemocraten in de Tweede Kamer komen
Zij zouden kunnen opkomen voor de belangen van de arbeiders
§1.2 Werken en wonen
Slide 22 - Slide
Armen kregen altijd hulp door liefdadigheid: hulp van de kerk, van vrijwilligers of van familie.
De armoede was nu echter zo groot, dat liefdadigheid alleen dit niet meer op kon lossen.
Veel mensen dachten na over dit probleem: de sociale kwestie.
§1.2 Werken en wonen
Slide 23 - Slide
Langzaamaan vonden ook de Liberalen dat er wat moest veranderen voor de armen.
Er kwamen socialewetten:
Armenwet (1854) Armen krijgen een klein beetje steun van de overheid
§1.2 Werken en wonen
Slide 24 - Slide
Langzaamaan vonden ook de Liberalen dat er wat moest veranderen voor de armen.
Er kwamen socialewetten:
Armenwet (1854) Armen krijgen een klein beetje steun van de overheid
Kinderwetje van Van Houten (1874) Onder de 12 jaar niet in fabrieken werken
§1.2 Werken en wonen
Slide 25 - Slide
Langzaamaan vonden ook de Liberalen dat er wat moest veranderen voor de armen.
Er kwamen socialewetten:
Armenwet (1854) Armen krijgen een klein beetje steun van de overheid
Kinderwetje van Van Houten (1874) Onder de 12 jaar niet in fabrieken werken
Ongevallenwet (1901) Recht op uitkering als je door een ongeval in de fabriek niet meer kon werken
§1.2 Werken en wonen
Slide 26 - Slide
Langzaamaan vonden ook de Liberalen dat er wat moest veranderen voor de armen.
Er kwamen socialewetten:
Armenwet (1854) Armen krijgen een klein beetje steun van de overheid
Kinderwetje van Van Houten (1874) Onder de 12 jaar niet in fabrieken werken
Ongevallenwet (1901) Recht op uitkering als je door een ongeval in de fabriek niet meer kon werken
Woningwet (1901) Woningen moeten aan bepaalde voorschriften voldoen (bijv. ramen, eigen wc). Een krot mocht onbewoonbaar verklaard worden
§1.2 Werken en wonen
Slide 27 - Slide
Wat is 'censuskiesrecht'?
A
Alleen rijke mannen en vrouwen hadden kiesrecht
B
Alleen de koning bepaalde wie mocht stemmen
C
Alleen de adel en kooplieden mochten stemmen
D
Alleen rijke mannen hadden kiesrecht
Slide 28 - Quiz
Ministeriële verantwoordelijkheid betekent:
A
Ministers kunnen niet vervolgd worden
B
Ministers moeten de regering controleren
C
Ministers zijn verantwoordelijk voor de regering
D
Ministers zijn verantwoordelijk voor de koning
Slide 29 - Quiz
Wat betekent onschendbaarheid van de koning?
A
Ministers kunnen niet vervolgd worden
B
Koning is niet verantwoordelijk voor de politiek
C
Koning mag niets zeggen
D
Ministers zijn verantwoordelijk voor de koning
Slide 30 - Quiz
Twee uitspraken:
I: De Eerste Kamer en Tweede Kamer hebben het recht van interpellatie.
II: Alleen de Eerste Kamer heeft het recht van amendement.
A
Alleen uitspraak I is juist
B
Alleen uitspraak II is juist
C
Beide uitspraken zijn juist
D
Beide uitspraken zijn onjuist
Slide 31 - Quiz
1. recht van initiatief 2. recht van amendement 3. recht van budget 4. recht van interpellatie 5. recht van enquete
A
1, 2 en 3 zijn controlerende bevoegdheden
B
4 en 5 zijn wetgevende bevoegdheden
C
1 en 2 zijn wetgevende bevoegdheden
D
2 en 3 zijn wetgevende bevoegdheden
Slide 32 - Quiz
Wat was het doel van de vakbonden?
Slide 33 - Open question
Welke socialisten wilden met een revolutie de macht grijpen?
A
Sociaaldemocraten
B
Communisten
Slide 34 - Quiz
Wat past niet bij sociaaldemocratie?
A
verandering via het parlement
B
verbeteren van de leef- en werkomstandigheden van arbeiders
C
verandering via een revolutie
D
verandering via wetgeving
Slide 35 - Quiz
Welke sociale wetten weet je nog?
Slide 36 - Open question
Wanneer was het Revolutiejaar?
A
1813
B
1815
C
1830
D
1848
Slide 37 - Quiz
Opdracht: Welke bestuursvormen waren er ook alweer?
Maak de juiste combinaties.
DEMOCRATIE
REPUBLIEK
CONSTITUTIONELE MONARCHIE
DICTATUUR
Een bestuursvorm waarbij één persoon (of één groep) alle macht in een land heeft.
Een bestuursvorm waarbij het volk (demos) zijn bestuurders kiest.
Een bestuursvorm waarbij het staatshoofd (de president) wordt gekozen.
Een bestuursvorm waarbij de macht van de koning wordt beschreven in de grondwet.
Slide 38 - Drag question
De koning laat zich op tv uit over het vluchtelingenbeleid van de regering. Hij vindt daar iets van.... De minister van Binnenlandse Zaken krijgt hierdoor problemen. Waarom?
A
De koning is niet altijd aanwezig in de Tweede Kamer dus de minister beantwoordt de vragen
B
De koning is onschendbaar, hij mag daarom zeggen wat hij wil.
C
De minister is de woordvoerder van de koning.
D
De koning is onschendbaar en de minister is verantwoordelijk voor wat de koning zegt.