quarantaine week 1 les 1

Welkom! V2G
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom! V2G

Slide 1 - Slide

Lesdoelen 
- Je weet wat de planning is voor de komende tijd
- Je weet waar je alles kunt vinden voor de online lessen
- Je weet wat de afspraken zijn voor de online lessen
- Je frist je kennis op over zinsontleding en grammatica woordsoorten

Slide 2 - Slide

Afspraken tijdens online lessen
- Camera
- Geluid
- Aan- of afwezig (geen reactie=afwezig)

Slide 3 - Slide

Lesprogramma
- Welkom en presentie
- Planning doornemen
- Uitleg oefenmateriaal en leesboek
- Uitleg Zinsdelen om 8:45
- Uitleg Woordsoorten om 9 uur
- Afsluiting

Slide 4 - Slide

VRAGEN
Vragen

Slide 5 - Slide

Planning
Week 1: oefenmateriaal: nadruk op lezen,  ww-spelling, zinsdelen en woordsoorten
Week 2: Gramm. WS H4 + Gramm ZD H4 en Lezen H4 
Week 3: Lezen H5 en H6
Week 4: Spelling H3 + ww-spelling H3 en H4
Week 5: Spelling H4 + Formuleren H3
Week 6: Leesvaardigheid oefenen + herhaling HZ en BZ of poezieopdracht
Week 7: Diataaltekst  of Poëzieopdracht en Formatieve toets H1 t/m 4 (Lezen H1 t/m 6)
WEEK 8: VOORJAARSVAKANTIE
Week 9: Leesvaardigheid 
Week 10: TEA week: Proefwerk Lezen H1 t/m H6



Slide 6 - Slide

Waar staat alles?
Huiswerk en oefenmateriaal: Magister

Slide 7 - Slide

Gezamenlijk leesboek, dit boek kun je vinden:
In Teams bij bestanden en bij het huiswerk in Magister

Slide 8 - Slide

Afspraken zelfstandig lezen
- je leest voor elke les het hoofdstuk dat bij het huiswerk staat
- elke online les bespreken we dit na, aan de hand van de volgende vragen:
 1. Welke personages komen voor in het hoofdstuk?
2. Tijd en ruimte: waar en wanneer speelt het verhaal zich af?
3. Wat gebeurt er?
Beurten worden gegeven m.b.v. het rad
Als je geen goed antwoord kunt geven op een vraag, telt dit als huiswerk vergeten.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Link

Werken aan oefenmateriaal
Je maakt vandaag het oefenmateriaal van Gramm. zinsdelen of woordsoorten en woont de uitleg hierover bij. Je levert het huiswerk in bij de opdracht Huiswerk 5/6 januari.
De uitleg is kort.
Om 9 uur is de uitleg van woordsoorten voor: Liselotte, Eylem en Hajar
Om 8: 45 is de uitleg van zinsdelen voor de rest, behalve Alicia, Milou, Stijn, Toine, Tom en Yero. Deze 6 leerlingen mogen uitloggen na het Huiswerk en zelf kiezen welk huiswerk ze maken en inleveren bij de opdracht in Magister. 

Slide 11 - Slide

Huiswerk 
- Lees H1 van het boek Zes seconden
- maak het oefenmateriaal van zinsdelen of woordsoorten en lever dit in bij de opdracht Huiswerk 5/6 januari in Magister

Slide 12 - Slide

VRAGEN
Vragen

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Lijdend voorwerp (lv)
- is de persoon die iets overkomt 
- of het voorwerp dat iets ondergaat
- begint nooit met een voorzetsel!!

Hoe vind je het lijdend voorwerp:
 Stel de vraag: Wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? Het antwoord (als er een antwoord is) is het lijdend voorwerp.


Slide 15 - Slide

Meewerkend voorwerp (mv)
Kenmerken:
- Het geeft aan of voor wie iets bestemd is
- Het komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met ‘vertellen’ (meedelen, uitleggen, zeggen) of met ‘geven’ (overhandigen, lenen, toesturen)
- Er staat maar één mv in een zin
- Niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp. Als de woorden aan of voor een plaats aanduiden heb je te maken met een bijwoordelijke bepaling.
Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.

Slide 16 - Slide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
  1.  Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? Het antwoord (als er een antwoord is) is het meewerkend voorwerp.

Slide 17 - Slide

De hond geef ik een schop

Slide 18 - Slide

Die stapel rapporten hebben we geschreven voor de directeur.

Slide 19 - Slide

Ik hang mijn jas aan de kapstok.

Slide 20 - Slide

Hij heeft aan Sanne een cadeau gegeven

Slide 21 - Slide

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Welke fouten zie je in deze zinnen?

1. Heb je me nieuwe fiets al gezien?
2. Hun komen altijd te laat.

Slide 22 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon of ding aan: ik, ze, jij , jou, hij, zij, het enz.

Bezittelijke voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort: mijn, uw, jouw, zijn, haar enz.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Probleemgevallen
je, haar, ons, jullie en hun
WANT
ze kunnen zowel pers vnw en bezit vnw zijn

Tip: vervang het woord door hij, hem of zijn om de woordsoort te bepalen

Slide 25 - Slide

Check
Wat is het onderstreepte woord ook alweer?
Kies uit: persoonlijk voornaamwoord (staan) of bezittelijk voornaamwoord (zitten) 

  • Volgens mij wil jullie vriend uit Urk jouw zeilbootje graag kopen. 





Slide 26 - Slide