Economie T4 H1 par 2 Maandag 26 augustus

1 / 19
next
Slide 1: Slide
EconomieSpeciaal OnderwijsLeerroute 4

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Les opening
Doelen van vandaag: de onderstaande begrippen begrijpen
BTW
Consumentenprijs
Omzet
Inkoopwaarde van de omzet
brutowinst
En nakijken opdrachten paragraaf 1



Slide 2 - Slide

Nakijken en terugblik paragraaf 1

            Opgaven 7,9 10 en 11, bladzijde 10 en verder

                 Nakijken met een andere kleur!


Slide 3 - Slide

Opgave 7

Slide 4 - Slide

Opgave 9
a. Quartaire sector
b. Tertiaire sector
c. Winst is wel belangrijk, meeste mensen werken wit in de schoenenwinkel

Slide 5 - Slide

Opgave 10
  • Natuur. Bijv.: de grond waarop de winkel staat, want elk bedrijf heeft een vestigingsplaats nodig.
  • Arbeid. Bijv.: het helpen van de klant, want zonder verkopers kan een bedrijf niet bestaan.
  •  Kapitaalgoederen. Bijv.: voorraad schoenen of kassa systeem, want elk bedrijf heeft hulpmiddelen nodig.

Slide 6 - Slide

Opgave 11 
Let op! Noteer de berekeningen en zet achter het getal wat het is!

A. 17.400.000: 100 x42% = 7.308.000 mensen  
B. 7.308.000:100x 15% = 1.096.200 mensen
C. Oppas - Mantelzorg
D. Eigen antwoord

Slide 7 - Slide

Hoofdstuk 1 
Werken voor de winst

Paragraaf 2 De schoenenwinkel



Slide 8 - Slide

Afzet en omzet
  • Afzet: hoeveelheid die er verkocht wordt, altijd in stuks! Bijvoorbeeld 10 appels, 8 auto's, 1 miljoen telefoons.

  • Omzet: afzet x verkoopprijs, altijd in geld! 
  • Bijvoorbeeld €1.200,- of  $ 300,-

Slide 9 - Slide

BTW
BTW= belasting toegevoegde waarde

3 tarieven: 
  • 0% --> goederen geleverd aan het buitenland, internationaal personen                       vervoer
  • 9% --> Levensmiddelen / primaire behoeften ( drinkwater, voedsel,                                 medicijnen)
  • 21% --> Meeste producten ( kleding, auto, voetbal, schoenen)

BTW is voor de overheid

Slide 10 - Slide

BTW
BTW gaat naar de overheid, is een inkomstenbron van de overheid.
Winkelier rekent dit door aan de klant. Dus bovenop de prijs die de winkelier wil ontvangen, komt de BTW.

Voorbeeld: Winkel wil een overhemd verkopen voor €25,- daar moet dan nog 21% bovenop, dus hangt het overhemd in de winkel voor € 30,25.
Berekening: € 25,00 : 100 x 21% = €5,25
€25,- + € 5,25 = € 30,25



Slide 11 - Slide

BTW
Prijs die de klant in de winkel betaald noemen we de winkelprijs of consumentenprijs.

Deze prijs is dus altijd meer dan 100%  ( 109% of 121%)

Slide 12 - Slide

Inkoopprijs
Inkoopprijs is de prijs die de winkelier betaald bij inkoop.
Worden er meer dan 1 product ingekocht dus bijvoorbeeld 100, dan spreken we van Inkoopwaarde van de omzet.

Maar de winkelier wil ook iets verdienen dus rekent de winkelier er winst bij en zoals net geleerd BTW.

Slide 13 - Slide

BRUTOWINST
                                 LET OP BELANGRIJK OM TE ONTHOUDEN!!            
                                          
                                               Omzet
                                               Inkoopwaarde  -
                                               Brutowinst


Slide 14 - Slide

BRUTOWINST
Voorbeeld: Een bedrijf verkoopt in een maand tijd 400 stoelen van € 20,- per stuk. Ze hebben de stoelen ingekocht voor € 12,50 per stuk. Bereken de brutowinst.

1) Schrijf schema op Omzet - inkoopwaarde = brutowinst
2) Wat weet je 400 stoelen van €20,- ---> 400 x € 20,- = € 8.000,- = omzet
3) Inkoopwaarde van de omzet ( IWO) 400 x € 12,50 = € 5.000,-
4) Invullen € 8.000,- - € 5.000,- = € 3.000,-

Slide 15 - Slide

Samen
We maken samen opdracht 6 bladzijde 14

Slide 16 - Slide

Samen

Slide 17 - Slide

Zelf aan de slag

Maken opdracht 7,8,10,11 en 13
bladzijde 14 en 15

Klaar?
Maken rekentrainer op blz. 39 en 40

Slide 18 - Slide

Evaluatie en huiswerk
  • Hoe ging het? 
  • Te snel? Te langzaam?
  • Opmerkingen?
  • Vragen?

HUISWERK: wat niet af is!  ( 7-8-10-11-13)

Slide 19 - Slide