Economie MWE dinsdag 27 augustus

1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieSpeciaal OnderwijsLeerroute 4

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Les opening
Doelen van vandaag:
  • KGT 2 en T2 leerlingen gaan zelf aan de slag
  • T3 en T4 leerlingen krijgen uitleg over stof
  • Uiteindelijk werkt iedereen aan zijn eigen werk



Slide 2 - Slide

Afspraken
  • Heb je een vraag, steek je je vinger op en wacht je tot je het woord krijgt!
  • Niet door de klas roepen
  • Niet lopen door de klas
  • Geen telefoon ook niet als rekenmachine!
  • En de normale schoolregels.
  • Belangrijk: wat niet af is in de les, is maak je af tijdens een zelfstandig       werken uur.

Slide 3 - Slide

Lessen
2x in de week economie
Dinsdag en Vrijdag
Op dinsdag is er korte klassikale uitleg van de stof voor T3 en T4
Op vrijdag korte klassikale uitleg voor KGT en T2.
Is er voor jou geen klassikale uitleg dan werk je aan het opgegeven werk.

Slide 4 - Slide

Terugblik
Vrijdag 4e uur was een druk moment

Uiteindelijk iedereen die aanwezig was, goed gedaan wat hij/zij moest doen!

Slide 5 - Slide

Aan de  slag!
Naam
Stof
Tycho KGT2
Nakijken blz.10 maken opdracht 7,8,10, 11 en 12 van vorige les
Maken en nakijken blz. 12 en verder opdracht 2-3-4-5-8-9-10 en 12
Billy KGT2
blz.10 maken opdracht 7,8,10,11  en 12 en nakijken
Sterre KGT2
blz 10. maken opdracht 7,8,10,11 en 12 en nakijken
Lodewijk T2
blz 10. maken opdracht 6,7,8,9,10,11 en 12 en nakijken


Klaar? Ga naar einde van het hoofdstuk en maak de rekentrainer van de door jou gemaakte paragraaf.

Slide 6 - Slide

Hoofdstuk 1 (T3)
Paragraaf 2 Consumeren met en zonder geld.
consumeren= nuttigen/gebruiken
Zelfvoorziening= zelf producten maken en/of gebruiken
( bijvoorbeeld een maaltijd koken of groente verbouwen)
collectieve voorziening een product/dienst betaald door de overheid en iedereen mag het gebruiken ( fietspad, onderwijs)

Slide 7 - Slide

Welvaart en welzijn
Welvaart = de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien

Welzijn = is hoe je je voelt. 
Je kan wel 1 miljoen op de bank hebben, maar toch ingelukkig zijn, dan is je welzijn laag.

Slide 8 - Slide

Hoofdstuk 1 ( T4)
Paragraaf 2 De schoenenwinkel

Slide 9 - Slide

Afzet en omzet
  • Afzet: hoeveelheid die er verkocht wordt, altijd in stuks! Bijvoorbeeld 10 appels, 8 auto's, 1 miljoen telefoons.

  • Omzet: afzet x verkoopprijs, altijd in geld! 
  • Bijvoorbeeld €1.200,- of  $ 300,-

Slide 10 - Slide

BTW
BTW= belasting toegevoegde waarde

3 tarieven: 
  • 0% --> goederen geleverd aan het buitenland, internationaal personen                       vervoer
  • 9% --> Levensmiddelen / primaire behoeften ( drinkwater, voedsel,                                 medicijnen)
  • 21% --> Meeste producten ( kleding, auto, voetbal, schoenen)

BTW is voor de overheid

Slide 11 - Slide

BTW
BTW gaat naar de overheid, is een inkomstenbron van de overheid.
Winkelier rekent dit door aan de klant. Dus bovenop de prijs die de winkelier wil ontvangen, komt de BTW.

Voorbeeld: Winkel wil een overhemd verkopen voor €25,- daar moet dan nog 21% bovenop, dus hangt het overhemd in de winkel voor € 30,25.
Berekening: € 25,00 : 100 x 21% = €5,25
€25,- + € 5,25 = € 30,25



Slide 12 - Slide

BTW
Prijs die de klant in de winkel betaald noemen we de winkelprijs of consumentenprijs.

Deze prijs is dus altijd meer dan 100%  ( 109% of 121%)

Slide 13 - Slide

Inkoopprijs
Inkoopprijs is de prijs die de winkelier betaald bij inkoop.
Worden er meer dan 1 product ingekocht dus bijvoorbeeld 100, dan spreken we van Inkoopwaarde van de omzet.

Maar de winkelier wil ook iets verdienen dus rekent de winkelier er winst bij en zoals net geleerd BTW.

Slide 14 - Slide

BRUTOWINST
                                 LET OP BELANGRIJK OM TE ONTHOUDEN!!            
                                          
                                               Omzet
                                               Inkoopwaarde  -
                                               Brutowinst


Slide 15 - Slide

BRUTOWINST
Voorbeeld: Een bedrijf verkoopt in een maand tijd 400 stoelen van € 20,- per stuk. Ze hebben de stoelen ingekocht voor € 12,50 per stuk. Bereken de brutowinst.

1) Schrijf schema op Omzet - inkoopwaarde = brutowinst
2) Wat weet je 400 stoelen van €20,- ---> 400 x € 20,- = € 8.000,- = omzet
3) Inkoopwaarde van de omzet ( IWO) 400 x € 12,50 = € 5.000,-
4) Invullen € 8.000,- - € 5.000,- = € 3.000,-

Slide 16 - Slide

Aan de slag voor T3 en T4
Naam
Stof
Gijs T4
Nakijken opdracht 6,7,9,10 en 11. blz 10 en 11
Maken en nakijken blz. 14 en 15  opgaven 7,8, 10,11 en 13

Wilicha T3
Maken en nakijken blz. 14 en 15 opdracht 6,7,8,9 en 10

Klaar? Maak de rekentrainer van de paragraaf aan het einde van het hoofdstuk.

Slide 17 - Slide

Evaluatie en huiswerk
  • Hoe ging het? 
  • Te snel? Te langzaam?
  • Opmerkingen?
  • Vragen?

HUISWERK: wat niet af is!  

Slide 18 - Slide