1 E 16 november 2022 spelling en samenlezen

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Afspraken in de les
- Tijdens de les zijn we bezig met de les. Andere dingen doe je buiten de les
- Als de leraar praat  zijn de leerlingen stil.
- Vinger opsteken en wachten tot je je vraag mag stellen 
als je wat wil vragen, zeggen of als je wil opstaan.
- Eten, drinken (behalve water), toiletbezoek buiten de les.
- Telefoon en laptop alleen met toestemming tijdens de les.
- Blijven zitten tot de leraar zegt dat je de klas mag verlaten.
- Je schoolspullen bij je hebben in de les. 

Slide 2 - Slide

Wat gaan we deze les doen? 
- Ik neem de presentielijst door en iedereen is stil, behalve als je je naam hoort.
- Nieuwe afspraken over orde.
- De woorden van de week.
- We gaan verder met spelling. 
- Planning inhalen en herkansen proefwerk grammatica

Slide 3 - Slide

Woorden van de week
Wie weet wat de twee woorden van de week zijn?
Wie weet waar je deze woorden kan vinden?
Let vandaag en morgen op of je deze woorden hoort of leest.
Vrijdag gaan we met deze twee woorden oefenen.

Slide 4 - Slide

Spelling
In deze les leer je:
1. hoe je de stam en de ik-vorm van een werkwoord spelt;
2. hoe je de persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd spelt;


Slide 5 - Slide

De stam  van het ww
De stam is het hele werkwoord zonder -en.

Bijvoorbeeld:
De stam van het werkwoord brengen is breng.
De stam van het werkwoord bakken is bakk.
Voor de ik-vorm verandert de stam van sommige werkwoorden.

Slide 6 - Slide

De ik-vorm van het werkwoord
Voor de ik-vorm verandert de stam van sommige werkwoorden:
  • letter erbij: koken - kok, ik kook.
  • letter eraf: bakken - bakk, ik bak.
  • v wordt f: graven - grav, ik graaf.
  • z wordt s: wijzen - wijz, ik wijs.
Bij sommige werkwoorden is de stam hetzelfde als de ik-vorm.
Brengen, breng, ik breng. Komen, kom, ik kom. 

Slide 7 - Slide

dt of t?
Als de ik-vorm op -d eindigt dan schrijf je:
ik vind
jij vindt
hij vindt 
wij vinden
Als de ik-vorm eindigt op -t dan schrijf je:
ik zit, jij zit, hij zit, wij zitten.

Slide 8 - Slide

Oefenen

Slide 9 - Slide

Samen lezen: om de beurt hardop

Slide 10 - Slide

De volgende les
- Gaan jullie zelf de oefeningen nakijken.
- Gaan we verder in het samenleesboek. 
- Gaan jullie een oefenen met de woorden van de week.


Slide 11 - Slide

Zinsdeel
Een zin bestaat uit zinsdelen.
Een zinsdeel kan uit één woord bestaan, maar ook uit twee of meer woorden.


Eén zinsdeel ken je al ;-): het werkwoordelijk gezegde

Slide 12 - Slide

Stappenplan zinsdeelstrepen
1. Zet een streep onder de pv.
Bijvoorbeeld: Wij leren grammatica vandaag.
2. Zet de pv tussen zinsdeelstrepen.
Bijvoorbeeld: Wij | leren | grammatica vandaag.
3. Verander de woordvolgorde van de zin. Alles wat vóór de pv staat is weer een zinsdeel.
Bijvoorbeeld: Grammatica | leren wij vandaag. 
4. Ga door tot je alle zinsdelen hebt gevonden.
Bijvoorbeeld: Vandaag | leren | wij | grammatica.

Slide 13 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.

De persoonsvorm (pv)en de andere werkwoorden in een zin vormen het werkwoordelijk gezegde (wg)

WG = PV + andere werkwoorden in de zin. 
Als er maar een werkwoord in de zin staat is dit PV én WG.

Slide 14 - Slide

Huiswerk nakijken
Oefening 7 nog afmaken.
Oefening 1  op bladzijde 109 en oefening 3 op bladzijde 110.
Oefening 9  en  oefening 11 op bladzijde 113.






Slide 15 - Slide

De volgende les
Deze les heb je geoefend met het zetten van zinsdeelstrepen  in een zin.
Huiswerk
Lees alle leerteksten (groene blokken) uit hoofdstuk 1 en 2 van grammatica. Als je nog vragen hebt, schrijf die op en neem ze mee naar de les. 
Woensdag proefwerk grammatica.

Slide 16 - Slide

Fijne dag!
Tot vrijdag.

Slide 17 - Slide

Persoonsvorm
Elke zin heeft een persoonsvorm.
De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord.
Een werkwoord is een woord dat een handeling, situatie of gebeurtenis uitdrukt. Bijvoorbeeld: bellen, struikelen, zijn, sneeuwen.
De pv geeft aan wat er in een zin gebeurt.
Aan de pv kun je zien of de zin over vroeger of nu gaat. 

Slide 18 - Slide

Tijdproef persoonsvorm
De persoonsvorm kun je vinden met de tijdproef pv.
Zet de zin in een andere tijd: van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd of andersom.
Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm. 

Ik heb vakantie.
Ik had vakantie.

Slide 19 - Slide

De pv herkennen in een zin.
- Het is bijna altijd één woord.
- Het is een vorm van een werkwoord.
- De pv staat in het enkelvoud (speel) of meervoud (spelen).
- De pv staat in de tegenwoordige tijd (speel) of in de verleden tijd (speelde)

Slide 20 - Slide

Dictee
- Schrijf je naam op je blaadje.
- Ik lees één keer de hele zin voor.
- Daarna lees ik de zin in stukjes voor. 
- Daarna lees ik de zin nog een keer helemaal voor.
- Als iedereen klaar is mag je zelf het dictee nakijken op het digibord.


Slide 21 - Slide

Dictee nakijken
1. Vandaag hebben alle leerlingen hun leerboek bij zich.
2. Bram en Aisha gingen met de auto naar huis.
3. Giovanca en Frederik fietsten naar school.
4. De leerlingen van deze klas gingen begin dit schooljaar op kamp.
5. Heette de plaats waar het kamp was Woudenberg?  
7. Niemand heeft zin in de herfstvakantie.

Slide 22 - Slide