Kapitel 11 Freizeit und Freundschaft

Kapitel 11: Freizeit und Freundschaft
Kapitel 11 

1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Kapitel 11: Freizeit und Freundschaft
Kapitel 11 

Slide 1 - Slide

Was machen wir heute?
  1. Herhaling grammatica 
  2. Lesen
  3. Werken aan PO
  4. Quizizz (voorbereiding op SO)
  5. Quizlet (woordjes zelf oefenen)

Slide 2 - Slide

Prüfung
Volgende week donderdag na het 3e uur, SO Duits. 
Lernecke Kapitel 11 op blz. 28 en 29 van je TB.
1. Het persoonlijk voornaamwoord in de 1e en 4e naamval.
2. De voorzetsels met 4e naamval.
3. Wörterlisten A, B en C (beide kanten op leren)

Slide 3 - Slide

S. 54 Grammatik S. 12.2
1e naamval                   4e naamval
ik = ich                            mij = mich
jij = du                             jou = dich
hij = er                              hem = ihn
zij = sie                               haar = sie
wij = wir                                 ons = uns
jullie = ihr                     jullie = euch
zij = sie                          hen = sie
u = Sie                            u = Sie
12.2a. Onderwerp 1e naamval
Er geht ins Kino.
12.b. Wat is het 1e en 4e naamval.
Ich habe dich gesehen. 
1e naamval = ich 
4e naamval = dich


Slide 4 - Slide

ich habe du/dich gesehen
A
du
B
dich

Slide 5 - Quiz

Sie kann ihn/er nicht leiden.
A
ihn
B
er

Slide 6 - Quiz

Er ruft ich/euch an
A
ich
B
euch

Slide 7 - Quiz

S. 62 Grammatik Aufgabe 15.5
1e naamval = onderwerp; ich, du, er/sie/es, wir, ihr, Sie/sie
4e naamval = lijdend voorwerp; mich, dich, ihn, sie, uns, euch.
Stappenplan
1. Wat is de 1e naamval; ich, du, er/sie/es etc. 99% van de gevallen voorin de zin.


Slide 8 - Slide

Voorzetsels met de 4e naamval
durch = door
ohne = zonder
für = voor
entlang = langs
gegen = tegen
um = om
bis = tot


Slide 9 - Slide

Lena macht sich Sorgen um (hem)
A
er
B
ihn

Slide 10 - Quiz

Hast du etwas (tegen ons)
A
gegen wir
B
gegen uns

Slide 11 - Quiz

Ist das (voor mij)?
A
für ich
B
für mich

Slide 12 - Quiz

Hast du auch ein Ticket für (mij) gekauft?
A
ich
B
mich

Slide 13 - Quiz

Ich rufe (jou) morgen an
A
du
B
dich

Slide 14 - Quiz

(jullie) braucht extra Kleidung
A
ihr
B
euch

Slide 15 - Quiz

S.58 Plauderecke B Aufgabe 15.1
1. Luister naar Plauderecke B.

2. Geef antwoord op de vragen. (schrijf het ernaast of op een apart blaadje). 

Slide 16 - Slide

S. 59 Aussprache Aufgabe 15.2
Wörterliste A und B
Zoek bij elke zin een woord en schrijf dit in de puzzel. 

Slide 17 - Slide

S. 60 Lesen Aufgabe 15.4
Waar moet je opletten?
Vervoegingen van werkwoorden staan niet in een woordenboek.
machst = machen
gemacht = machen
Meervouden van zelfstandignaamwoorden staan vaak niet in het woordenboek, dus altijd enkelvoud opzoeken!
Häuser = huizen
Je gaat opzoek naar het woord HAUS.

Slide 18 - Slide

S. 62 Blog Aufgabe 16.1
Lees TB S. 26 

1. Lees eerst de vraag.
2. Ga dan gericht op zoek naar het antwoord in de tekst. 

Slide 19 - Slide

PO vlog 
Script schrijven en naar mij toesturen, zodat ik  je tekst kan controleren. 

Die Deadline: am 29. Mai. 

Slide 20 - Slide

Quizziz 
Voorbereiding op de SO

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Hausaufgaben 

15.2
15.4 + 16.1
 15.1
Leren voor volgende week!
Werken aan PO

Slide 23 - Slide