Hoofdstuk 3 introductie

Economie

Startopdracht:


Kijk paragraaf 4 zelf zorgvuldig na


Klaar?  

Ga naar blz 72 en begin met Weet je het nog? "Hoofdstuk 3



Uitleg paragraaf 1 Hoofdstuk 3

maken paragraaf 1



1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 24 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Economie

Startopdracht:


Kijk paragraaf 4 zelf zorgvuldig na


Klaar?  

Ga naar blz 72 en begin met Weet je het nog? "Hoofdstuk 3



Uitleg paragraaf 1 Hoofdstuk 3

maken paragraaf 1



Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 3 We gaan voor de winst

Doel: Je weet wat voor kosten een bedrijf kan hebben, 
wat het verschil is tussen vaste en variabele kosten en hoe je de verkoopprijs en consumentenprijs berekent.

Slide 2 - Slide

H3.1 Wat zijn de kosten
Je leert: 
De vier productiefactoren en hun beloningen


Slide 3 - Slide

productiefactoren
alles wat je nodig hebt om te produceren
Arbeid
noodzakelijke arbeid voor de productie

Kapitaal
huisvesting, machines, transportmiddelen

Natuur
grondstoffen en energie voor productie

Slide 4 - Slide

Productiefactoren worden beloond:


1   kapitaal                              rente
2   arbeid                                 loon   
3   natuur                                pacht (huur)
4   ondernemerschap      winst


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

4 a  € 0,76 – € 0,05 = € 0,71   
b  € 1,69 – (€ 0,76 ÷ 4) = € 1,50    
c  Sla wassen, snijden en verpakken.   
5  vaste kosten   gebouwen , energie promotie en   machines           Variabel: vervoer en grondstoffen        
6  Vaste kosten: de lonen van personeel in vaste dienst.   Variabele kosten: de lonen van uitzendkrachten.    

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

7 a  Totale kosten € 2,5 mln + € 1 mln = € 3,5 miljoen = € 3.500.000.    
Kostprijs per band is € 3.500.000 ÷ 625.000 = € 5,60.    
De verkoopprijs is € 5,60 + € 1,50 = € 7,10.   
B  De vaste kosten per jaar blijven gelijk, de variabele kosten stijgen.   
c  De productie  1,60x 625.000=  1.000.000 fietsbanden.    Totale kosten worden € 3, 5 mln+ (0,60 × € 1 mln) = € 4.10.000.    
De kostprijs per band wordt € 4.10.000 ÷ 1.000.000 = € 4,10.    Dat is € 5,60 - € 4,10 = € 1,50 lager.  

Slide 13 - Slide

A: Maatschappelijke opbrengsten: meer werkgelegenheid, vermindering van CO2, hogere welvaart.    Maatschappelijke kosten: zijn er niet, of hoogstens  meer verkeer in de omgeving.   
B: Ja, mens en milieu profiteren van minder uitstoot van CO2 en als er minder natuurlijke grondstoffen (aardolie) verbruikt worden.    

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Programma
Uitleg Hoofdstuk 1
Maken van sommen

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video