H3.1 Wat zijn de kosten

Hoofdstuk 3 - We gaan voor de winst!
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 3 - We gaan voor de winst!

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 3 - We gaan voor de winst!
Startopdracht:

Pak  je boek op bladzijde 75

Slide 2 - Slide

Lesdoelen 3.1 Wat zijn de kosten?
Wat voor een kosten kan een bedrijf hebben?
Wat  is het verschil tussen vaste en variabele kosten?
Hoe bereken je de verkoopprijs en consumentenprijs?

Slide 3 - Slide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 1)
  • Kapitaal
  • -> alle kapitaalgoederen die je langere tijd bij de productie gebruikt, zoals machines, gebouwen en voertuigen.
  • Arbeid
  • -> de inspanningen die de mensen bij de productie leveren
  • Natuur
  • -> Bijvoorbeeld de grond, grondstoffen, aardolie en aardgas
  • Ondernemerschap
  • -> de activiteiten van de ondernemer, die het productie- proces organiseert en leidt.
Vraag 3
blz 74

Slide 4 - Slide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 1)
  • Toegevoegde waarde
  • Het verschil tussen alle inkopen bij andere bedrijven en de verkoopopbrengst van het product.
Vraag 4
blz 75

Slide 5 - Slide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 1)
Welke kosten maak je bij het maken van kano's?
  • Vaste kosten
  • -> kosten die niet direct veranderen als de productie hoger of lager wordt.
  • Variabele kosten
  • -> kosten die direct veranderen als de productie hoger of lager wordt.
Vraag 5
blz 75

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Maak vraag 5,  6 en 7

(klaar? ga alvast verder)

Slide 9 - Slide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 1)
Wanneer je geen verlies wilt maken, moet je zorgen dat de kostprijs van je product de kosten dekt.
  • Kostprijs per product
  • -> alle kosten die je hebt moeten maken voor het maken van één product
  • -> (vaste + variabele kosten) : aantal producten
Vraag 7
blz 75

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Maak vraag 8, 9 en 10,  


Slide 15 - Slide

vraag 8
a    Totale kosten € 2,5 mln + € 1 mln = € 3,5 miljoen = € 3.500.000.
       Kostprijs per band is € 3.500.000 ÷ 625.000 = € 5,60.
 b    € 7,10 ─ € 5,60 = € 1,50 winstopslag
        € 1,50 ÷ € 5,60 × 100% = 26,8%
 c     Na de productiestijging zullen de vaste kosten per jaar gelijk blijven.
        De variabele kosten zullen stijgen.
 d      De productie wordt 625.000 + (0,60 × 625.000) = 1.000.000 fietsbanden.
        Totale kosten worden € 2,5 mln + € 1 mln + 0,60 × € 1 mln = € 4.100.000.
        De kostprijs per band wordt € 4.100.000 ÷ 1.000.000 = € 4,10.
 e      Door de productiestijging is de kostprijs per product gedaald met € 1,50.


Slide 16 - Slide

vraag 9
9
Inkoopprijs                            € 145
Brutowinstopslag (70%) € 101,50 +
Verkoopprijs                        € 246,50
Btw (21%)                                € 51,77 +
Consumentenprijs              € 298,27


Inkoopprijs                                € 15,50
Brutowinstopslag (45%)           € 6,98 +
Verkoopprijs                             € 22,48
Btw (9%)                                     € 2,02 +
Consumentenprijs                  € 24,50

                
10         1             € 2.049 ÷ 121 × 100 = € 1.693,39
              2            € 2,15 ÷ 109 × 100 = € 1,97

Slide 17 - Slide

Deze les:
  • wat wordt bedoeld met MVO
  • wat is investeren
  • btw berekenen

Slide 18 - Slide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 2)
Gevolgen van productie (buiten het bedrijf)

  • Positief 
  • -> maatschappelijke opbrengsten (werkgelegenheid, welvaart)
  • Negatief 
  • -> maatschappelijke kosten (geluidshinder, milieuvervuiling)

Slide 19 - Slide

Gevolgen van productie (buiten het bedrijf)
* maatschappelijke opbrengsten
* maatschappelijke kosten 
3.1 Wat zijn de kosten (deel 2)
  • Maatschappelijk verantwoord ondernemen MVO
  • bedrijven houden zoveel mogelijk rekening met de gevolgen van de productie voor mens en milieu

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

3.1 Wat zijn de kosten (deel 2)
Stel je voor dat de indiaan steeds meer kano's gaat verkopen...
  • ... dan heeft hij bijvoorbeeld meer ruimte en machines nodig om deze te maken

Slide 22 - Slide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 2)
De indiaan gaat investeren
  • bedrijven besteden geld aan productie- middelen, zoals kapitaalgoederen

  1. uitbreiden
  2. vervangen

Slide 23 - Slide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 2)
De investeringen in kapitaalgoederen worden elk jaar minder waard.
  • Afschrijving:
  • De jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen

Slide 24 - Slide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 2)
Een voorbeeld:
De indiaan koopt 2 zaagmachines voor elk €2.500. Hij gaat er vanuit dat deze machines 5 jaar mee gaan en een restwaarde hebben van €500. Bereken de totale afschrijving per jaar.
2.500 - 500 = 2.000
2000 / 5 = 400
2 machines -> 400 x 2 = 800
Afschrijving per jaar is € 800 voor beide machines
Vraag 9
blz 76
Vraag 10
blz 76

Slide 25 - Slide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 2)
  • In het verleden was het kano-bedrijf arbeidsintensief
  • Tegenwoordig is het kano-bedrijf kapitaalintensief
arbeidsintensief:
bedrijven met hoge arbeidskosten, omdat de productie daar vooral tot stand komt door menselijke arbeid (vaak dienstverlenende bedrijven)
kapitaalintensief:
bedrijven die in verhouding veel gebruik maken van kapitaalgoederen. Zij hebben ook hoge afschrijvingskosten

Slide 26 - Slide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 2)
Bepalen verkoopprijs en consumentenprijs
  • inkoopprijs
  • brutowinstmarge +
  • verkoopprijs
  • btw                          +
  • consumentenprijs
  • 100%
  •     9 % +
  • 109%
  • 100%
  •   21 % +
  •  121%

Slide 27 - Slide

3.1 Wat zijn de kosten (deel 2)
Bepalen verkoopprijs
en consumentenprijs 
inkoopprijs
brutowinstmarge +
verkoopprijs
btw                          +
consumentenprijs
  • De inkoopprijs van een shirt is €16
  • De brutowinstmarge is 50%
  • Bereken de verkoopprijs
  • Bereken de consumentenprijs
Vraag 11
blz 77
Vraag 12
blz 77

Samenvatting

Slide 28 - Slide

Aan het werk!


Lezen blz. 74-77,
maken opgaven par. 3.1
Maken blz. 92, vraag 1-11

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

Maak vraag 1 tot en met 4

(klaar? ga alvast verder)

Slide 31 - Slide