Year 4's Lesson on adjectives and adverbs

Year 4's English Lesson
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Year 4's English Lesson

Slide 1 - Slide

Today's Programme
*Check, check double-check: questions regarding what needs to be learned?
*Tips & Tops for me as a teacher; 
*show what you know! (recap: 'present continuous versus present simple') 
*Learning goal: "Ik kan een bijwoord gebruiken om een actie te beschrijven (hoe iets gedaan wordt) en bijvoeglijk naamwoord om een persoon, ding of dier te beschrijven."
*Do exercises 



Slide 2 - Slide

Any tips and tops for me as a teacher?

Slide 3 - Open question

look at the following three sentences...

1. The man easily defeated his opponent during the match.
2. He admitted to the interviewer it was an easy match.
What does the word 'easily' describe and what does the word 'easy' describe?

Slide 4 - Open question

Theorie (grammatica)
Je gebruikt een bijvoeglijk naamwoord om iets te zeggen over een zelfstandig naamwoord (actie, persoon, dier, gebeurtenis); Dit staat vaak voor een zelfstandig naamwoord. 

1. The amazing performance was great because of the cheerful  artist
2. The hungry animal devoured the innocent prey
3. The enthusiastic mayor revealed the finished statue

*hint. Het bijvoegelijk naamwoord staat bijna altijd voor een zelfst. naamw.

Slide 5 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord kan ook verderop in de zin staan (achter een koppelwerkwoord = to be, to seem, to look  ) 

1. The mayor is enthusiastic  (The enthusiastic mayor)
2. Those people are kind.        (the kind people)
3.  He seems very happy.   (The happy person)       
4. That test looks easy(the easy test)

Slide 6 - Slide

Bijwoord;
Een bijwoord zegt wat over hoe iets gebeurt. Het kan wat over een werkwoord zeggen. 
(hoe deden ze het licht aan? -> onmiddelijk)

Basisregel: een bijwoord krijgt een -ly uitgang 

1. She immediately switched on the lights. 
2. The dog slowly took the treat from the owner. 
3. The musician sang very loudly. 

Slide 7 - Slide

The 1. _________(slow) tortoise ate the leaf rather 2. _________(slow).
A
1. slowly 2. slow
B
1. slow 2. slow
C
1. slow 2. slowly
D
I have been playing games the entire time. What were you talking about again?

Slide 8 - Quiz

Bijwoord
Uitzondering 1: een bijwoord krijg een -ily uitgang als het woord een 'y' uitgang heeft. 

1.The spectators happily cheered on the runners. (happy)
2.My sister easily finished the test within an hour. (easy
3. The lion hungrily devoured its prey. (hungry

Slide 9 - Slide

Uitzondering 2: Een bijwoord krijgt een -ically uitgang als het woord op een 'ic' eindigt. 

1. They door opens automatically.  (automatic
2. The artist performed fantastically at the concert. (fantastic)
3.  The people cheered enthusiastically.  (enthusiastic)

Slide 10 - Slide

Bijwoord 
*Bijwoord kunnen ook gebruikt worden om te vertellen over een ander 'bijv. naamwoord' of  'bijwoord'. 
                                                                           bijw. (hoe?)   bijw. (hoe?)  
1. The view from the mountain was absolutely incredible. 

               bijw. (hoe?) bijv. nw. (wat voor soort) 
2. The incredibly annoying baby finally stopped crying. 
 

Slide 11 - Slide

The athlete was 1. ______(extreme) proud of his achievements. He had finally won a golden medal. He 2. _______(immediate) walked up to his wife to give her a hug; The 3. __________(special) moment was captured on camera by journalists. The son, who was also present, was 4.__________(clear) 5._______(incredible) proud.

Slide 12 - Open question

First: Do: exercises 1,2,3,4 of the worksheet (about adjectives and adverbs) 

*Finished? You can carry on with your presentation for the 18th. Mondeling Cijfer

Slide 13 - Slide