les 3. 5/12

What are we going to do today? 
- Homework check.
- E : Grammar 4. 
- Exercise 12&13.  
- I : Speaking and writing. 
- Exercise 20,21,22,23

Time left: Exercise 14 - Watching. 

1 / 13
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

What are we going to do today? 
- Homework check.
- E : Grammar 4. 
- Exercise 12&13.  
- I : Speaking and writing. 
- Exercise 20,21,22,23

Time left: Exercise 14 - Watching. 

Slide 1 - Slide

Wat is een
zelfstandig naamwoord?

Slide 2 - Mind map

Wat weet je over bijvoegelijke
naam woorden?

Slide 3 - Mind map

Wat weet je over
bijwoorden?

Slide 4 - Mind map

Bijvoegelijk naamwoord. 
Je gebruikt een bijvoegelijk naamwoord om iets of iemand te beschrijven. Een bijvoegelijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord. 

You are a funny girl
Jeroen is a nice guy
Press the left button

Slide 5 - Slide

Bijwoorden. 
Je gebruikt een bijwoord om te beschrijven hoe je iets doet. Het bijwoord zegt iets over het werkwoord.

Quickly push the button. 
She danced beautifully
He angrily closed the door behind him. 

Slide 6 - Slide

Bijwoord
De meeste bijwoorden worden gevormd door -ly achter het bijvoegelijk naamwoord te zetten. 

Let op! De spelling veranderd wanneer het bijvoegelijk naamwoord eindigd op -le. Dat veranderd in -ly. 
Of wanneer het eindigd op medeklinker + y. Dan veranderd het de -y  in -ily. 

Slide 7 - Slide

Voorbeelden: 
Terrible - terribly 
Possible - possibly 

Angry - angrily 
Easy - easily. 

Slide 8 - Slide

Click the left button. Left is in deze zin:
A
Bijvoegelijk naamwoord
B
Bijwoord.

Slide 9 - Quiz

We easily passed our test. Easily is in deze zin.
A
Bijvoegelijk naamwoord
B
Bijwoord

Slide 10 - Quiz

Let op! 
Sommige bijwoorden hebben een onregelmatige vorm of veranderen niet van vorm. Het bijwoord van good is bijvoorbeeld well. En het bijwoord van fast is fast. 


Slide 11 - Slide

Bijwoorden als:
always, usually, often, sometimes en never geven aan hoe vaak iets gebeurd. Dit soort woorden staan vóór het werkwoord. 
I always go home on Friday. 
Let op! Als het werkwoord een vorm is van to be (am/are/is) komen deze woorden achter het werkwoord. 

I am never nervous. 

Slide 12 - Slide

Do
Exercise. 12&13. 

Done? 
Do ex. 20,21,22,23 

Slide 13 - Slide