4.15: in de supermarkt

4.15 In de supermarkt
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

4.15 In de supermarkt

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

supermarkt

Slide 2 - Mind map

This item has no instructions

Wat leer je vandaag?
Ik kan iemand vriendelijk vragen me te helpen.
Ik weet wat de woorden: het pak, de kassa, de zegels, het geid, de bon, in de aanbieding, goedkoop, duur, iets, mee, daarna en want betekenen.
Ik kan informatie uitwisselen met de cassière.
Ik kan deze woorden verstaan, uitspreken en schrijven.
Ik kan een korte vraagzin maken met de vraagwoorden: wie, wat, waar, wanneer en hoeveel.
Functioneel
Structureel

Slide 3 - Slide

Voorkennis ophalen
Werkvorm zoek de fout:

In tweetallen zoeken de cursisten de fout.
Vraag klassikaal een paar tweetallen uit te leggen wat precies de fout is.
Welke vragen hoor je?

Slide 4 - Slide

Alles goed?
Zal ik wat dropjes voor u kopen?
Is er een supermarkt in de buurt?
Heb ik u pijn gedaan?
Mag ik u iets vragen?
En? Gevonden?


de kassa
  • waar je betaalt in de   supermarkt

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

de prijs
het bedrag dat je moet betalen
de korting
de aanbieding

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

pinnen

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

het geld
het geld

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Woorden
de bon
het bonnetje
het pak
de pakken
de zegel
de zegels

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

het geld
de euro
de prijs
de pinpas
het biljet
de munt
de kassa
de pinautomaat

Slide 10 - Drag question

This item has no instructions

Duur
Goedkoop

Slide 11 - Drag question

This item has no instructions

Opdracht 105

                                                https://leren.kleurrijker.nl/mod/quiz/attempt.php?attempt=109989292&cmid=7535

Slide 12 - Slide

luistertekst 4.15
leestekst 4.15
Opdracht 110
Hoeveel lettergrepen heeft het woord?

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

4.15 In de supermarkt



  1. Maak opdracht 108, 109,  110, 112 en 113 in je boek. 
  2. Je hebt hiervoor 20 minuten de tijd.
  3. Wissel van boek met je buurman/buurvrouw.
  4. Bespreek de verschillen
timer
20:00

Slide 14 - Slide

Docent deelt tekst 4.9 uit
ja/nee vragen

Slide 15 - Slide

post-its met de woorden

de kip
de vis
de rijst
de boterham
de kaas
de worst
de bloemkool
de tomaat
de soep
de ui
het zout
de pan
het water
de wijn
de lunch
de aardappels
het ontbijt
de boter
het brood
de markt
de supermarkt
de groenten
het fruit
de bakker
de slager
Je krijgt een post-it met een woord van thema 4 op je rug
Stel één ja/nee-vraag aan een cursist
loop door naar een andere cursist
Stel één ja/nee-vraag aan een cursist
loop door naar een andere cursist
Ga door totdat je weet wie of wat er op je post-it staat.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

1                                        2                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          3 ja/nee vragen                                             3 vraagzinnen met vraagwoorden                                                                              4 
Cursist A krijgt tekst A
Cursist B krijgt tekst B

Cursist A leest tekst A
Cursist B leest tekst B

Cursist A: bedenk 6 vragen bij tekst A
Cursist B: bedenk 6 vragen bij tekst B

Cursist A: schrijf de 6 vragen op
Cursist B: schrijf de 6 vragen op

Slide 17 - Slide

Tekst A: korte tekst over de supermarkt
Tekst B: korte tekst over de markt

Geef ook iedere cursist een leeg A 4'tje om de vragen op te schrijven

De tweetallen geven elkaar hun blad met vragen.
A leest zijn tekst voor en B beantwoord de vragen.
Ze controleren samen de antwoorden.
Daarna wisselen de rollen: 
B leest zijn tekst voor en A beantwoord de vragen.

Slide 18 - Video

This item has no instructions

Zoek je partner



Opdracht 114
Praat samen:




Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Wat hoor je? Schrijf het woord op.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Komen en gaan

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Wat is de goede vorm van "komen"?
Rachid .......... uit school.
A
kom
B
komt
C
koom
D
komen

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de goede vorm van "komen"?
Ik .......... niet thuis.
A
kom
B
komt
C
koom
D
komen

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de goede vorm van "komen"?
De cursisten .......... naar school.
A
kom
B
komt
C
koom
D
komen

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de goede vorm van "komen"?
Jij .......... op zaterdag.
A
kom
B
komt
C
koom
D
komen

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de goede vorm van "gaan"?
Jij .......... naar de buurvrouw.
A
ga
B
gaat
C
gaa
D
gaan

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de goede vorm van "gaan"?
Jullie .......... naar Rotterdam.
A
ga
B
gaat
C
gaa
D
gaan

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de goede vorm van "gaan"?
Sonja en Anja .......... naar de markt.
A
ga
B
gaat
C
gaa
D
gaan

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de goede vorm van "gaan"?
Ik .......... naar de supermarkt.
A
ga
B
gaat
C
gaa
D
gaan

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions