Lesson 5 Theme 6

1 / 43
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Testweek

lessons           

Slide 3 - Slide

  • Taking the register (roll call)
  • What do you need?
  • Learning goals
  • New Grammar (vergelijken 2)
  • New Grammar (present simple)
  • New vocab
  • Homework

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

iPad      workbook      binder          pen         airpods
                       B                              and pencil

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide


How are you today?
😒🙁😐🙂😃

Slide 8 - Poll

  • Leren hoe je vergelijkingen maakt met woorden met twee lettergrepen
  • Leren hoe je de present simple maakt en gebruikt
  • New vocab

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

vergelijken
(twee lettergrepen)

Slide 11 - Slide

Trappen van vergelijking
  • Je weet hoe je trappen van vergelijking gebruikt bij woorden met ÊÊn en met drie of meer lettergrepen, maar wat moet je doen bij woorden met twee lettergrepen?

  • Bij woorden met twee lettergrepen moet je kijken naar de laatste letter(s).

Slide 12 - Slide

Trappen van vergelijking
  • Bij woorden die eindigen op: LE/ER/OW/Y/SOME krijg je:
  •  ... +er (than) en (the) ... +est

  • Bij de rest krijg je:
  • more ... (than) en (the) most ...

Slide 13 - Slide

Trappen van vergelijking
  • LE         simple - simpler - simplest (-e valt weg)
  • ER         clever - cleverer - cleverest
  • OW       narrow - narrower - narrowest
  • Y           happy - happier - happiest (-y wordt i)
  • SOME    handsome - handsomer - handsomest                               (- e valt weg)

Slide 14 - Slide

Trappen van vergelijking
Rest:
  • boring - more boring - most boring
  • helpful - more helpful - most helpful
  • quiet - more quiet - most quiet
  • perfect - more perfect - most perfect
  • Etc.

Slide 15 - Slide

Trappen van vergelijking
                                           Let op

  • Als je twee mensen/dingen vergelijkt die precies hetzelfde zijn gebruik je as ... as.

  • Mister Veenstra is as handsome as mister Sebel.

  • Het 'vergelijkwoord' veranderd niet.

Slide 16 - Slide

Trappen van vergelijking
                                           Let op

  • Als je twee mensen/dingen vergelijkt die anders zijn gebruik je not as ... as.

  • Mister Burger is not as smart as mister Sebel.

  • Het 'vergelijkwoord' veranderd niet.

Slide 17 - Slide


Welk cijfer geef jij deze uitleg?
110

Slide 18 - Poll

Lesson 4: Speaking

Study: Vergelijken, page 129, Workbook B / Screenshot

Do: Exercise 20, page 59, Workbook B    


Raise your hand when you're done        

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Exercise 47 (page 75)
  1. fastest (1 lettergreep)
  2. friendlier (2 lettergrepen -y)
  3. as difficult as ('anders')
  4. earlier (2 lettergrepen -y)
  5. thinner (1 lettergreep)
  6. better (uitzondering)
  7. most beautiful (3 lettergrepen)
  8. worst (uitzondering)
  9. more popular (3 lettergrepen)


Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

present simple

Slide 24 - Slide

present simple
  • De present simple is een vorm van de tegenwoordige      tijd.
  • Je gebruikt de present simple bij gebeurtenissen die ...
  •  ... altijd ...
  • ... nooit ...
  • ... regelmatig plaatsvinden
  • Je gebruikt de present simple ook bij feiten en                gewoontes.

Slide 25 - Slide

present simple
Je maakt de present simple door het hele werkwoord te gebruiken.
  • LET OP 1: als het onderwerp van de zin he, she of it is,                    dan zet je -s achter het werkwoord.
  • LET OP 2: als bij he, she en it het werkwoord op een -s klank eindigt, dan zet je -es achter het werkwoord(-s klank = -ch /-sh /-s /-x/-z) 
  • LET OP 3: als bij he, she en it het werkwoord op een -0 eindigt, dan zet je -es achter het werkwoord
  • LET OP 4: als bij he, she en it het werkwoord op een medeklinker+y eindigt, dan zet je -ies achter het werkwoord en valt de -y weg

Slide 26 - Slide

Present simple (-)
Ontkennen
  • ... don't + werkwoord ... (I, you, we, you, they)
  • ... doesn't + werkwoord ... (he , she, it)

  • We don't love video games.
  • He doesn't love video games.

  • Love krijgt nu geen -s meer (deze zit al in doesn't)

Slide 27 - Slide

Present simple (?)
Vragen: 
  • Do ... + werkwoord ... ? (I, you, we, you, they)
  • Does ... + werkwoord ... ? (he , she, it)

  • Do you love video games?
  • Does she love video games?
  • Love krijgt nu geen -s meer (deze zit al in does)

Slide 28 - Slide

Present simple
Bevestigend (+)
hele w.w. (he/she/it = w.w.+s)
Ontkennend(-)
don't + w.w. (he/she/it = doesn't + w.w)
Vragend (?)
Do + w.w. (he/she/it = Does + w.w.)
I work hard.
 I don't work hard.
Do I work hard?
You work hard.
You don't work hard.
Do you work hard?
He works hard
He doesn't work hard.
Does he work hard?
She works hard.
She doesn't work hard.
Does she work hard?
It works hard.
It doesn't work hard.
Does it work hard?
We work hard.
We don't work hard.
Do we work hard?
You work hard.
You don't work hard.
Do you work hard?
They work hard.
They don't work hard.
Do they work hard?

Slide 29 - Slide


Welk cijfer geef jij deze uitleg?
110

Slide 30 - Poll

Lesson 4: Speaking

Study: present simple, page 130, Workbook B / Screenshot

Do: Exercise 47, page 75, Workbook B    


Raise your hand when you're done        

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Exercise 47 (page 75)
  1. knows (she)
  2. clean (I)
  3. don't lean (we > ontkenning)
  4. gives (he)
  5. Do ... buy (you > vraag)
  6. doesn't speak (she > ontkenning)
  7. Does ... give (he/she > vraag)


Slide 33 - Slide

Exercise 11 (page 53)
  1. for / on
  2. with / in
  3. in
  4. at
  5. of
  6. In / before
  7. from / in
  8. under
  9. for


Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Vocabulary 6.3
 
Engels
Nederlands
Engels
Nederlands
cruel
wreed
report
verslag, rapportage
deal with
iets doen aan
rubbish
afval
disease
ziekte
safety
veiligheid
harmful
schadelijk
spray
sproeien, spuiten
inspect
inspecteren
spread
verspreiden
nasty
onprettig, onaangenaam
sting
steken
pest
ongedierte
through
door
poison
gif
wasp
wesp
prevent
voorkomen
whisper
fluisteren
receive
ontvangen
recognise
herkennen
remove
verwijderen

Slide 37 - Slide

Lesson 3: Listening and watching

Study: Vocab 6.3, page 132, Workbook B / Screenshot

Do: Exercise 33+34, page 68, Workbook B    


Raise your hand when you're done        

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Exercise 33 (page 68)
  1. sting
  2. harmful
  3. rubbish
  4. removed
  5. nasty
  6. whisper
  7. prevent
  8. safety

Slide 40 - Slide

Exercise 34 (page 68)
  1. report
  2. cruel
  3. receive
  4. spread
  5. recognise
  6. inspect
  7. poison
  8. spray
  9. pest

Slide 41 - Slide



Vocab 6.1-6.3, page 131+132, Workbook B / Screenshots
Place and time, page 128, Workbook B / Screenshot
's / s', page 128, Workbook B / Screenshots
Prepositions, page 128, Workbook B / Screenshots
Vergelijken, page 129, Workbook B / Screenshots
Could/couldn't, page 129, Workbook B / Screenshots
Shoud/shouldn't, page 129, Workbook B / Screenshots
Present simple, page 130, Workbook B / Screenshots


Slide 42 - Slide

Thanks for your attention

Slide 43 - Slide