vendredi 21 mai

wat zijn de goede vertalingen van het bezittelijk voornaamwoord "ons" in het Frans
A
votre votre vos
B
ton ta tes
C
notre notre nos
1 / 22
next
Slide 1: Quiz
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

wat zijn de goede vertalingen van het bezittelijk voornaamwoord "ons" in het Frans
A
votre votre vos
B
ton ta tes
C
notre notre nos

Slide 1 - Quiz

Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(mijn) école
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 2 - Quiz

Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(haar) livres
A
son
B
sa
C
ses

Slide 3 - Quiz

Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(zijn) chien
A
son
B
sa
C
ses

Slide 4 - Quiz

Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(mijn) chats
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 5 - Quiz

Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(mijn) maison
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 6 - Quiz

Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(haar) parents
A
son
B
sa
C
ses

Slide 7 - Quiz

Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(mijn) amies
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 8 - Quiz

Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(jullie) école
A
votre
B
vos
C
notre
D
nos

Slide 9 - Quiz

Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(mijn) copines
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 10 - Quiz

Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(haar) bottes
A
son
B
sa
C
ses

Slide 11 - Quiz

Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(hun) prof
A
leur
B
leurs
C
votre
D
vos

Slide 12 - Quiz

Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(haar) frère
A
son
B
sa
C
ses

Slide 13 - Quiz

In het Frans kijk je voor het juiste bezittelijk voornaamwoord (mon, ton, son etc) naar:
A
het bezit
B
de bezitter

Slide 14 - Quiz

Het bezittelijk voornaamwoord in het Frans gaat over het zelfstandig naamwoord van de zin
A
Eens
B
Oneens

Slide 15 - Quiz

Hoeveel Franse vormen zijn er per bezittelijk voornaamwoord in het Nederlands?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 16 - Quiz

avoir
=
 hebben
Sleep de juiste vorm van avoir naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
as
avez
a
ai
ont
avons

Slide 17 - Drag question

Etre
suis
es
est
sommes
êtes
sont
Je
Tu
Elle
Nous
Vous
Ils

Slide 18 - Drag question

passé composé

A
stam+e,es,e,ons,ez,ent
B
stam nous-vorm + ais,ais,ait,ions,iez,aient
C
hele ww+ ai,as,a,ons,ez,ont
D
avoir/être + volt.dw stam+e,u,i

Slide 19 - Quiz

ETRE
AVOIR
Tomber
Chanter
Rester

Arriver
Regarder
Marcher

Slide 20 - Drag question

vous (aller = gaan, passé composé)

passé composé
A
êtes allée
B
êtes allé
C
êtes allés
D
êtes allées

Slide 21 - Quiz

tu (choisir = kiezen, passé composé)

passé composé
A
as choisi
B
a choisi
C
est choisi
D
es choisi

Slide 22 - Quiz