17-3: Werkwoordsvormen en werkwoordstijden

Welkom!
Leg je huiswerk alvast open neer.

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Leg je huiswerk alvast open neer.

Slide 1 - Slide

Welkom!

Lees de groene theorie op blz. 264.

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les...

  •  kun je de werkwoordsvormen herkennen en gebruiken.

Slide 3 - Slide

Spelling: werkwoordsvormen en - tijden
Werkwoordsvormen en werkwoordstijden


ww-vormen
ww-tijden
- infinitief
- pvtt 
- pvvt
- vd
- od (bn)

- onvoltooid tegenwoordige tijd
- onvoltooid verleden tijd
- voltooid tegenwoordige tijd
- voltooid verleden tijd
- toekomende tijd

Slide 4 - Slide

Werkwoordsvormen op een rijtje
PVTT 
Loop
PVVT 
Liep 
VD
Gelopen
OD
Lopend 
Inf
Lopen

Slide 5 - Slide

Wat valt je op?
Mevrouw Jeleskovic legt de opdracht uit.

Mevrouw Jeleskovic legde de opdracht uit.

Mevrouw Jeleskovic heeft de opdracht uitgelegd.

Mevrouw Jeleskovic had de opdracht uitgelegd.

Mevrouw zou de opdracht uit kunnen leggen.

Slide 6 - Slide

Werkwoordstijden
Een werkwoord kan verschillende 'tijden' hebben. Je gebruikt het ww op verschillende manieren. De manieren hebben een naam: werkwoordstijden

Er zijn verschillende werkwoordstijden: 

Slide 7 - Slide

Werkwoordstijden
OTT: onvoltooid tegenwoordige tijd
         Ik speel gitaar. 
VTT: voltooid tegenwoordige tijd
        Ik heb gitaar gespeeld.
OVT: onvoltooid verleden tijd
        Ik speelde gitaar. 
VVT: voltooid verleden tijd
       Ik had gitaar gespeeld.

OTTT/OVTT/VTTT/VVTT: toekomende  tijd

Voltooide tijd: hulpwerkwoord (hebben of zijn) + voltooid deelwoord

Slide 8 - Slide

Stappenplan
Stap 1: Bepaal het gezegde.

Stap 2: Staat er een vorm van hebben of zijn + een voltooid deelwoord in de zin? Dit bepaalt de eerste letter. Voltooid (V) of Onvoltooid (O)

Stap 3: In welke tijd staat de persoonsvorm? Dit bepaalt de tweede letter.
Tegenwoordig (T) of Verleden (V).
STAP 4: Staat er een voor van 'zullen' in de zin? Ja=T erbij. Nee=niets erbij.

Stap 4: Rond af met T voor tijd.

Slide 9 - Slide

Voorbeeld
Heb je het huiswerk al gemaakt?

  • Gezegde: heb gemaakt 
  • Heb + voltooid deelwoord (gemaakt): voltooid (V)
  • De persoonsvorm (heb) staat in de tegenwoordige tijd: tegenwoordig (T)
  • Sluit af met een T voor Tijd.
  •  VTT: voltooid tegenwoordige tijd

Slide 10 - Slide

Voorbeeld
Zullen wij een tien halen voor de toets?
  • Vorm van hulpwerkwoord hebben of zijn? Nee = O
  • Pv in TT of VT? > TT, dus OT
  • Vorm van zullen? Ja > OTT
  • Sluit af met een T voor Tijd.
  • OTTT

Slide 11 - Slide

Voorbeeld
Hij zou de prijs kunnen winnen.
  • Vorm van hulpwerkwoord hebben of zijn? Nee = O
  • Pv in TT of VT? > VT, dus OV
  • Vorm van zullen? Ja > OVT
  • Sluit af met een T voor Tijd.
  • OVTT

Slide 12 - Slide

Voorbeeld
Zullen ze naar Spanje zijn geweest?
  • Vorm van hulpwerkwoord hebben of zijn? Ja = V
  • Pv in TT of VT? > TT, dus VT
  • Vorm van zullen? Ja > VTT
  • Sluit af met een T voor Tijd.
  • VTTT

Slide 13 - Slide

Voorbeeld
Zou hij op dat feest hebben gedanst?
  • Vorm van hulpwerkwoord hebben of zijn? Ja = V
  • Pv in TT of VT? > VT, dus VV
  • Vorm van zullen? Ja > VVT
  • Sluit af met een T voor Tijd.
  • VVTT

Slide 14 - Slide

Ik schrijf een brief.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 15 - Quiz

Erik wordt vandaag met de auto naar school gebracht.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 16 - Quiz

Ik zou die brief geschreven kunnen hebben.
A
ottt
B
ovtt
C
vtt
D
vvtt

Slide 17 - Quiz

Het zal zaterdag urenlang sneeuwen.
A
ottt
B
ovtt
C
vttt
D
vvtt

Slide 18 - Quiz

Zullen wij uit eten gaan?
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
ottt

Slide 19 - Quiz

Zelf aan de slag!
Blz. 266: opdracht 1,2 en 4.
- Klaar? Lezen/ werken aan boekopdracht.




Slide 20 - Slide

Kun je dit nu?


  •  kun je de werkwoordsvormen herkennen en gebruiken?
  • kun je de werkwoordstijden ott, ovt, vtt en vvt benoemen?

Slide 21 - Slide

Evaluatie

Slide 22 - Slide