Groep 6 - thema 3 - week 3 - Woordenschat

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 6

Thema 3 week 3

woordenschat 

Wat betekent 'de modeontwerper'?

1. Iemand die nieuwe mode bedenkt.
2. Iemand die nieuwe mode koopt.
3. Iemand die in een klerenwinkel werkt.

Wat betekent 'de modegril'?

1. Iets wat heel lang in de mode is.
2. Iets wat nooit in de mode is.
3. Iets wat heel even in de mode is.

Wat betekent 'heersen'?

1. veel voorkomen
2. weinig voorkomen
3. strak aantrekken

Wat betekent 'insnoeren'?

1. van mening veranderen
2. strak aantrekken
3. twee touwtjes samenbinden

Wat is het verschil? Noem 3 voorbeelden.

innerlijk

uiterlijk

Wat betekent 'overstag gaan'?

1. Van mening veranderen.
2. Meelopen.
3. Juist doen wat anderen doen .

Wat betekent 'de stijl'?

1. De kleur de iemand mooi vindt.
2. De manier waarop iemand zich gedraagt of kleedt.
3. Kleren uit een bepaald jaar.

Wat betekent 'de jaren zestig'?

1. De jaren tussen 1950 en 1960.
2. 1960
3. De jaren tussen 1960 en 1970.

Wat betekent 'zwierig'?

1. sierlijk
2. grof
3. strak

Wat betekent 'het korset'?

1. Strak herenkledingstuk
2. Strak dameskledingstuk
3. los dameskledingstuk

Wat betekent 'bijbehorend'?

1. wanneer het erbij hoort
2. wanneer het er niet bij hoort
3. wanneer het er hetzelfde uit ziet