This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Vandaag: signaalwoorden en tekstbegrip
Lesdoel:
Ik kan tekstdoelen en signaalwoorden herkennen
Slide 1 - Slide
Wat is een tekstverband?
A
Het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd.
B
Het belangrijkste in een alinea.
C
De samenhang tussen woorden, zinnen of alinea's.
D
Relaties tussen verschillende delen van de tekst.
Slide 2 - Quiz
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Welk signaalwoord past in de zin: Een appel is ................................ tot een banaan rond en hard.
A
in tegenstelling tot
B
ondanks
C
evenals
D
behalve
Slide 6 - Quiz
Welk signaalwoord past in de zin: In een democratie zijn er behalve verkiezingen, ........... vrijheid van meningsuiting en vrije pers.
A
ook
B
daarom
C
dus
D
vervolgens
Slide 7 - Quiz
Welk signaalwoord past in de zin: Iedere partij heeft een eigen mening over het onderwijs, .... de leraren moeten meer salaris krijgen. (voorbeeld - toelichting)
A
aangezien
B
omdat
C
want
D
zoals
Slide 8 - Quiz
Voordat ze het vliegtuig mochten betreden werden de paspoorten gecontroleerd. Wat is het signaalwoord?
Slide 9 - Open question
Welk verband herken je in de laatste zin van alinea 3?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologisch
D
toelichtend
Slide 10 - Quiz
De docent is vandaag ziek. De les gaat dus niet door.
A
Redengevend
B
Concluderend
C
Oorzaak-gevolg
D
Toelichtend
Slide 11 - Quiz
Mijn zusje vindt een pretpark niet leuk, omdat ze nergens in durft. Wat voor een soort signaalwoord is OMDAT?
A
Conclusie
B
Reden
C
Tegenstelling
D
Opsomming
Slide 12 - Quiz
Bij welk tekstverband hoort dit signaalwoord? DAARNA