This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
4.3: de voortplantingshormonen
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Waardoor reageren niercellen niet op testosteron en cellen van de haarzakjes wel?
Slide 3 - Open question
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Wanneer een vrouw de overgang gepasseerd is, wordt er geen oestrogeen meer geproduceerd. Welk hormoon zorgt er indirect voor dat oestrogeen geproduceerd wordt?
Slide 6 - Open question
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Waardoor wordt de menstruatie veroorzaakt?
Slide 10 - Open question
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Hoe kan het dat er nooit teveel testosteron in het lichaam van de man gemaakt wordt?
Slide 13 - Open question
6.5: de lever
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Video
Wat kan uit wat worden gemaakt in de lever? Kies steeds de meest logische optie.
Glycogeen
Niet-essentiële aminozuren
Ureum
Glucose
Essentiële aminozuren
Overtollige aminozuren
Slide 16 - Drag question
01:22
Veel moeilijke woorden. Ken je de bloedvaten nog? De lever krijgt bloed van de ... en geeft het bloed weer af aan de ...
A
Krijgt bloed van poortader en leverader; geeft bloed aan de leverslagader
B
Krijgt bloed van de leverslagader en de poortader; geeft bloed aan de leverader
C
Krijgt bloed van de leverslagader; geeft bloed aan de poortader en de leverader
Slide 17 - Quiz
03:44
glucose glycogeen
A
rood = glucagon
paars = insuline
B
rood = ADH
paars = insuline
C
rood = insuline
paars = glucagon
D
rood = insuline
paars = oxytocine
Slide 18 - Quiz
04:09
Vetten zijn opgebouwd uit:
A
Glucose en vetzuren
B
Glycerol en vetzuren
C
Glycerol en glucose
D
Vetzuren en aminozuren
Slide 19 - Quiz
04:35
Kan wel
Kan niet
gewone aminozuren maken van andere aminozuren
essentiële aminozuren maken van andere aminozuren
gewone aminozuren maken van essentiële aminozuren
Slide 20 - Drag question
05:15
De opslag van allerlei stoffen vindt in de lever plaats. Bijvoorbeeld van vitaminen (A en D), maar ook zware metalen. Wat hebben deze stoffen gemeen?
A
ze zijn beide schadelijk
B
ze zijn beide nodig voor de cellen
C
ze zijn beide goed oplosbaar in water
D
ze zijn beide moeilijk af te voeren via de urine
Slide 21 - Quiz
H 5: energie
ATP
Anaerobe en aerobe dissimilatie
Assimilatie
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Video
03:38
Ho zat het ook alweer? ATP is de ... 'batterij' van de cel, en wordt gevormd door ... en ... aan elkaar te koppelen.
A
ATP = lege batterij
ADP + P + energie -> ATP
B
ATP = opgeladen batterij
ADP + P + energie -> ATP
C
ATP = lege batterij
ADP + energie -> ATP
D
ATP = opgeladen batterij
ATP + energie -> ADP
Slide 24 - Quiz
04:59
De reactievergelijking van de fotosynthese is: (C6H12O6 = glucose)
A
6 CO2 + 6 O2 -> C6H12O6 + 6 H2O
B
6 CO2 + 6 H2O -> C6H12O6 + 6 O2
C
6 CO2 + 12 O2 -> C6H12O6 + 12 H2O
D
CO2 + H2O ->
C6H12O6 + O2
Slide 25 - Quiz
08:46
Voor energie opslag is ATP dus niet geschikt, welke stoffen gebruikt je lichaam dan voor opslag?
A
Glucose en vet
B
Glycogeen en vet
C
Glucose en aminozuren
D
Eiwitten, koolhydraten en vetten
Slide 26 - Quiz
Slide 27 - Video
Is fotosynthese een voorbeeld van assimilatie? Is verbranding een voorbeeld van assimilatie?
A
Fotosynthese wel, verbranding niet
B
Verbranding wel, fotosynthese niet
C
Beide zijn voorbeelden van assimilatie
D
Beide zijn geen voorbeeld van assimilatie
Slide 28 - Quiz
Wat is geen vorm van assimilatie
A
Glucose omzetten in glycogeen
B
Glycogeen omzetten in glucose
C
Fotosynthese
D
Vetzuren en glycerol omzetten in vet
Slide 29 - Quiz
Weet je het nog?
Welke van de 6 voedingsstoffen geven je energie energie?
geeft energie
geeft geen energie
vetten
koolhydraten
vitamines
eiwitten
mineralen
water
Slide 30 - Drag question
Botontkalking en X-benen/O-benen
Zenuw-uitval en spierzwakte
Scheurbuik (bindweefsel lost op)
Nachtblindheid
Vitamine A
Vitamine C
Vitamine B1
Vitamine D
Slide 31 - Drag question
In het menselijk lichaam komt bij verbranding energie vrij in de vorm van:
A
Licht en warmte
B
Licht en chemische energie (ATP)
C
Warmte en chemische energie (ATP)
D
Warmte en bewegingsenergie
Slide 32 - Quiz
wat is ATP?
A
een enzym dat betrokken is bij de aerobe dissimilatie
B
een receptor die de cel aanzet tot de verbranding van meer glucose
C
een chemische energiedrager voor de meeste processen in de cel
Slide 33 - Quiz
Kan wel, in de lever
Kan niet
Kan wel, in de spieren
gewone aminozuren maken van andere aminozuren
essentiële aminozuren maken van andere aminozuren
gewone aminozuren maken van essentiële aminozuren
essentiële aminozuren maken van andere essentiële aminozuren
Slide 34 - Drag question
Wat is voortgezette assimilatie?
A
omzetten van glucose in nitraat
B
omzetten van glucose in een anorganische stof
C
omzetten van glucose in een andere energierijke organische stof
D
omzetten van glucose in warmte
Slide 35 - Quiz
Aerobe dissimilatie betekent
A
afbraak
B
afbraak met zuurstof
C
afbraak zonder zuurstof
D
opbouw met zuurstof
Slide 36 - Quiz
Wat levert het meeste ATP op wanneer 1 glucose-molecuul wordt verbrand?
A
Melkzuurgisting
B
Aerobe dissimilatie
C
Anaerobe dissimilatie
D
Alcoholgisting
Slide 37 - Quiz
Dus... welke vorm van dissimilatie gebruikt de meeste glucose moleculen om een bepaalde hoeveelheid energie (ATP) te produceren?
A
Anaerobe dissimilatie
B
Aerobe dissimilatie
Slide 38 - Quiz
CP
CP = creatinefosfaat. Deze stof zit alleen in spieren en geeft zijn P af aan ADP om daarvan ATP te maken.
BINAS tabel 90A
Slide 39 - Slide
Wanneer een spier op T= 67 evenveel energie haalt uit de anaerobe dissimilatie als de aerobe dissimilatie, welke van die twee verbruikt op dat moment de meeste zuurstof? Leg je antwoord uit.
Slide 40 - Open question
Wanneer je tijdens een inspanning 'de man met de hamer' tegenkomt, lijkt het net of je niet verder kunt. Ineens lijkt de energie op. Wat is er dan aan de hand?
A
de glycogeenvoorraad is op
B
de glucose in de cellen is op
C
de vetvoorraad is op
D
de zuurstof in de cellen is op
Slide 41 - Quiz
Welke organismen doen aan dissimilatie?
A
dieren, de meeste bacteriën, schimmels
B
planten en dieren en schimmels
C
autotrofe en heterotrofe organismen
D
planten, dieren, bacteriën en schimmels
Slide 42 - Quiz
Iemand heeft zelf aardbeienjam gemaakt. Na een paar maanden opent hij een pot jam. Bij het openen van de pot komt er wat gas vrij. De jam ruikt naar alcohol. Welke omzetting heeft in deze pot jam plaatsgevonden?
A
dissimilatie van glucose met zuurstof waarbij alcohol en CO2 ziin ontstaan
B
dissimilatie van glucose zonder zuurstof waarbij alcohol en O2 zijn ontstaan
C
dissimilatie van glucose zonder zuurstof waarbij alcohol en CO2 zijn ontstaan
D
geen van deze antwoorden
Slide 43 - Quiz
Van melk wordt yoghurt gemaakt. Neemt de hoeveelheid energierijke stoffen toe of af? en waarom?
A
Toe, omdat de bacteriën glucose omzetten in melkzuur
B
Af, omdat de bacteriën glucose stoffen omzetten in melkzuur
C
Toe, omdat bacteriën glucose omzetten in alcohol
D
Af, omdat bacteriën glucose omzetten in alcohol
Slide 44 - Quiz
In spieren van de mens vinden onder andere de volgende stofwisselingsprocessen plaats: 1 opbouw van eiwitten uit aminozuren, 2 vorming van melkzuur uit glucose, 3 vorming van glycogeen uit glucose, 4 vorming van CO2 en H2O uit glucose en O2. Bij welk of bij welke van deze processen komt energie vrij die kan worden gebruikt voor het samentrekken van de spieren?
A
alleen bij proces 3
B
bij de processen 1 en 3
C
alleen bij proces 4
D
bij de processen 2 en 4
Slide 45 - Quiz
Slide 46 - Slide
Bij lichtintensiteit 4 komt er 400 ml zuurstof per uur vrij uit de plant. Maakt de plant dan 400 ml per uur?
A
Ja.
B
Nee, hij maakt eigenlijk minder
C
Nee, hij maakt eigenlijk meer
Slide 47 - Quiz
Wanneer een plant aan fotosynthese doet, maakt de plant glucose. Dat is de brutoproductie. Hoe bereken je de nettoproductie?