werkwoorden vervoegen

Doel
- Je herkent sterke en zwakke werkwoorden
- Je weet hoe je 'T eX KoFSCHiP toepast
- Je kunt de persoonsvorm vervoegen in de verleden tijd.

REIZEN
reisDE of reisTE??
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Doel
- Je herkent sterke en zwakke werkwoorden
- Je weet hoe je 'T eX KoFSCHiP toepast
- Je kunt de persoonsvorm vervoegen in de verleden tijd.

REIZEN
reisDE of reisTE??

Slide 1 - Slide

STERKE en ZWAKKE 

werkwoorden

Wat is het verschil?

Slide 2 - Slide

Voorbeeld
Ik loop naar de bakker

Slide 3 - Slide

Voorbeeld
Ik loop naar de bakker 
Ik liep naar de bakker

Slide 4 - Slide

Voorbeeld
Ik loop naar de bakker
Ik liep naar de bakker

Ik smul van het ijsje
Ik smulde van het ijsje

Slide 5 - Slide


:


Slide 6 - Slide

Hoe vervoeg je een zwak werkwoord in de verleden tijd?

De persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd schrijf je als:
- ik-vorm + te(n)
of
- ik-vorm + de(n)


Slide 7 - Slide

Hoe vervoeg je een zwak werkwoord in de verleden tijd?

De persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd schrijf je als:
- ik-vorm + te(n)       WERKEN --> WERK+TE(N)
- ik-vorm + de(n)       DALEN ---> DAAL + DE(N)

De N komt erachter wanneer het onderwerp MEER is

Slide 8 - Slide

Voorbeelden
Tegenwoordige tijd                     Verleden tijd                                  

Ik praat met mijn moeder --> Ik praatTE met mijn moeder
Wij pakken een ijsje --> Wij pakTEN een ijsje
Ik twijfel heel erg -->  Ik twijfelDE heel erg
De koeien loeien --> De koeien loeiDEN

Slide 9 - Slide

Twijfel je tussen de(n) of te(n)
Is het werkDE of werkTE
fietsTE    of       fietsDE
reisDE     of       reisTE

Weet je het niet zeker?  --->  'T eX-KoFSCHiP 

Slide 10 - Slide

Twijfel je tussen de(n) of te(n)
'T KoFSCHiP 
Neem het HELE werkwoord-->WERKEN 
Haal EN eraf --> WERK
Kijk naar de laatste letter --> WERK
Kijk of de K in 't ex kofschip staat

Slide 11 - Slide

Twijfel je tussen de(n) of te(n)
'T KoFSCHiP 
Staat de laatste letter (K) er in?
Ja --> TE(N)  dus het moet zijn WERKTE(N)
Staat de laatste letter er niet in, dan gebruik je de uitgang DE(N)


Slide 12 - Slide

Voorbeeld
'T KoFSCHiP 
fietste of fietsde?
Hele werkwoord--> fietsen
Zit de s in 't ex kofschip? --> ja
--> ik-vorm + TE(N) 


Slide 13 - Slide

'T KoFSCHiP 
reiste of reisde?
Hele werkwoord --> reizen
Zit de z in 't ex kofschip? --> NEE!
--> ik-vorm + DE(N) --> REISDE(N)

Slide 14 - Slide

MAKEN
VT - Ik ..... mijn huiswerk
A
Maakde
B
Maakden
C
Maakte
D
Maakten

Slide 15 - Quiz

HALEN
VT - Jij ..... op tijd de finish
A
Haalde
B
Haalden
C
Haalte
D
Haalten

Slide 16 - Quiz

GRENZEN
VT - De huizen ..... aan het bos
A
Grenste
B
Grensten
C
Grensde
D
Grensden

Slide 17 - Quiz

LOPEN
VT - Mijn vader..... naar de winkel
A
loopte
B
loopde
C
liep
D
loopt

Slide 18 - Quiz

VERVEN
VT - Mijn zus en ik ....... de woonkamer.

Slide 19 - Open question

VERWONDEN
VT - Hij ....... zich aan een stukje glas.

Slide 20 - Open question

Vorig jaar ___ we die zware spullen zelf naar boven.
VT
A
sjouwde
B
sjouwdde
C
sjouwden
D
sjouwdden

Slide 21 - Quiz

Zet de zin in de verleden tijd:
"Ik haast me naar het werk."

Slide 22 - Open question

Zet de zin in de verleden tijd:
"Hij beleeft een geweldige dag."

Slide 23 - Open question

Verleden tijd enkelvoud van
RUSTEN
A
rust
B
ruste
C
rustten
D
rustte

Slide 24 - Quiz

Ik (vinden) de les erg leuk
A
vind
B
vindt

Slide 25 - Quiz

Cristiano Ronaldo ... na zijn winnende treffer tegen Barcelona
A
juichde
B
joech
C
juichte
D
jooch

Slide 26 - Quiz

Wat is juist?
Jan en Peter ... Ingrid met een cadeau
A
verrasten
B
verraste
C
verrastten
D
verrasden

Slide 27 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt
C
lant

Slide 28 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 29 - Quiz

wat is goed?
Hij (verhuizen) ........... (v.t.) naar Bali.
A
verhuis
B
verhuiste
C
verhuist
D
verhuisde

Slide 30 - Quiz

Wat is het juiste vd?
In klas 1F wordt een jongen....(pesten)
A
gepest
B
gepesd
C
gepestt

Slide 31 - Quiz

Wat is het juiste vd?
De hond van de buren heeft mij....(bijten)
A
gebijt
B
gebijd
C
gebeten

Slide 32 - Quiz

Het 't ex-kofschip gebruik je alleen bij de verleden tijd?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 33 - Quiz

Wat is de juiste vd?
Mijn kamer wordt.....(verven)
A
geverfd
B
geverft
C
gevervd
D
gevervt

Slide 34 - Quiz