Module A2 Thema 2

Module A2 Thema 2
de zorgvrager in de thuissituatie
1 / 33
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 150 min

Items in this lesson

Module A2 Thema 2
de zorgvrager in de thuissituatie

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Programma
Zorgvrager met diabetes:
- Voorkennis activeren
- Opdracht zv met diabetes
- Rollenspel


Vragenvuur m.b.t. oefenopdrachten 

Afronding

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je van het onderwerp diabetes mellitus?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Slide 4 - Video

This item has no instructions

Wat is NIET waar over een z.v. met diabetes type 1?
A
drinkt veel/heeft veel dorst
B
moet veel plassen
C
er is een relatief tekort aan insuline
D
adem ruikt naar aceton

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een LATE complicatie van diabetes mellitus?
A
Ontstekingen
B
Gewichtsverlies
C
Hoofdpijn
D
Slecht genezende wondjes aan de voeten

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer ontstaat een hyperglycaemie?
A
Te weinig insuline ingespoten
B
Te veel bewegen
C
Te weinig eten
D
Te weinig drinken

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Een potentieel verpleegprobleem voor een z.v. met DM is een diabetische voet. Als verpleegkundige dien je hierop alert te zijn. Welke preventieve interventies behoren tot jouw taak?
A
Het aanmeten van steunkousen
B
Adviseren over voetverzorging en advies geven over schoeisel
C
Na het wassen voetdeodorant gebruiken
D
Dagelijks voeten wassen

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Welke klachten kunnen duiden op een hyperglycaemie?
A
Polyurie, veel drinken en tremors
B
Polyurie, bleek zien en veel drinken
C
Polyurie, vermoeidheid en veel drinken
D
Polyurie, veel drinken en zweten

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Stellingen:
1: Z.v. met DM kunnen beter NIET sporten
2: ALLE z.v. met DM moeten zich aan een dieet houden
A
Alleen stelling 1 is juist
B
Alleen stelling 2 is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Welk symptoom past NIET bij DM?
A
Acidose
B
Alkalose
C
Polydipsie
D
Polyfagie

Slide 11 - Quiz

Een pH lager dan 7,35 wil zeggen dat het bloed zuur is. Er is sprake van een acidose. Bij een pH hoger dan 7,45 is het bloed basisch en spreken we over een alkalose. Als de pH van het bloed niet binnen nauwe grenzen blijft, kunnen enzymen niet functioneren en wordt het normale metabolisme bemoeilijkt.

Veel eten polyfagie

Veel drinken polydipsie
Welke vaatafwijking houdt direct verband met DM?
A
Micro-angiopathie
B
Thromboflebitis
C
Vasculitis
D
Varices

Slide 12 - Quiz

De vaatwand bestaat uit 3 lagen. Bij micro-angiopathie versuikert de middenlaag van de kleine haarvaatjes. Daardoor wordt het haarvaatje stijf en minder goed doorlaatbaar, zodat de uitwisseling van voedings- en afvalstoffen vertraagd wordt.

Tromboflebitis betekent aderontsteking.

Vasculitis is de verzamelnaam voor een aantal ernstige, chronische ziektebeelden waarbij de wand van bloedvaten ontstoken raakt

Varices zijn spataderen. Spataderen zijn uitgezette en meestal gekronkelde aders met niet-functionerende kleppen.

Wat kan een complicatie zijn van DM?
A
Doofheid
B
Blindheid
C
Dementie
D
Ziekte van Crohn

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn de overeenkomsten tussen type 1 en type 2 diabetes?
A
Beide zijn chronische aandoeningen
B
Type 1 komt vaker voor bij volwassenen
C
Type 2 vereist insuline-injecties
D
Beide hebben te maken met het reguleren van bloedsuiker

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn mogelijke verpleegkundige observaties en interventies bij diabetes?
A
Controleren van bloeddruk
B
Educatie over voeding en beweging
C
Toedienen van antibiotica
D
Controleren van bloedsuikerniveaus

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Slide 16 - Video

This item has no instructions

Aan de slag!
1. Lees de casus; Dhr. Hancho met diabetes mellitus.
2. Vorm subgroepen en werk de opdracht uit:
- Maak een voorlichtingsplan voor het gesprek met dhr. en zijn zoon.
3. Eén groep speelt het gesprek met dhr en zijn zoon. Ieder formuleert voor zichzelf een punt waarop je feedback wil van je klasgenoten.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Welk groepje voert het gesprek:

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

FEEDBACKRONDE

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

De elf gezondheidspatronen van Gordon

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Gezondheidspatroon 1: 
Gezondheidsbeleving en -instandhouding

Hoe beleeft de zorgvrager zijn gezondheid en de relevantie van zijn gezondheid voor huidige en toekomstige activiteiten? Hoe gaat hij om met gezondheidsrisico's, met gezondheidsbevorderend gedrag en het opvolgen van verpleegkundige en medische voorschriften?

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Gezondheidspatroon 2: 
Voeding/stofwisselingspatroon
De inname van voeding en vocht in verhouding tot de fysiologische behoeften, het individuele eet- en drinkpatroon, soorten en hoeveelheid voedsel en het gebruik van voedingssupplementen. Borstvoeding en het voedingspatroon van kinderen vallen hieronder. Verder horen bij dit patroon de toestand van huid, haar, nagels, slijmvliezen, gebit, lichaamstemperatuur, lengte en gewicht.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Gezondheidspatroon 3: 
Uitscheidingspatroon
De uitscheidingsfuncties van darmen, blaas en huid. Niet alleen de regelmaat van de uitscheiding maar ook de eventuele hulpmiddelen bij de uitscheiding, zoals laxeermiddelen, katheter, plaswekker of stoma vallen hieronder.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Gezondheidspatroon 4: 
Activiteitenpatroon
Het geheel van lichaamsbeweging, activiteiten, ontspanning, recreatie en vrijetijdsbestedingen. Kortom alle activiteiten van het dagelijks leven die energie kosten. Ook alle activiteiten van het dagelijks leven (ADL) horen hierbij. Nadruk ligt op de activiteiten die van belang zijn voor een zorgvrager.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Gezondheidspatroon 5: 
Slaap-/rustpatroon


De perioden van slapen, rust en ontspanning. De kwaliteit en kwantiteit van het slapen en de eventuele hulpmiddelen, zoals slaapmiddelen.


Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Gezondheidspatroon 6: 
Waarneming/cognitiepatroon
Cognitieve functies zoals waarnemen, informatie verwerken, leren, denken en problemen oplossen. Waarnemen omvat het zien, horen, proeven, voelen en ruiken. Ook prothesen vallen hieronder en het omgaan met pijn, het geheugen en de besluitvorming.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Gezondheidspatroon 7: 
Zelfbelevingspatroon
Hoe ziet iemand zichzelf? De ideeën over de eigen persoon en de beleving van eigen vaardigheden. Zelfbeeld, lichaamshouding, motoriek, oogcontact, spreken en stem, gevoel van eigenwaarde en eigen emoties behoren tot dit patroon.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Gezondheidspatroon 8: 
Rollen/relatiepatroon


De belangrijkste rollen en verantwoordelijkheden van de zorgvrager in zijn huidige leefsituatie en zijn familie-, gezins-, werk- en sociale relaties met bijbehorende verantwoordelijkheden.

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Gezondheidspatroon 9: 
Seksualiteit/voortplantingspatroon
De seksuele relaties, seksualiteitsbeleving en het voortplantingspatroon, de mate van tevredenheid of ontevredenheid hiermee en eventuele subjectief ervaren problemen. Bij de vrouw zijn ook de vruchtbaarheid, maturiteitsfase (premenopauze, overgang, postmenopauze) en eventuele subjectief ervaren problemen van belang.

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Gezondheidspatroon 10: 
Stressverwerkingspatroon


De wijze waarop iemand met problemen en stress omgaat. Draagkracht en copingmechanismen en steun van familie zijn hierin belangrijk.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Gezondheidspatroon 11: 
Waarden/overtuigingspatroon


De waarden, normen, doelstellingen en overtuigingen waarop iemand zijn keuzen en beslissingen baseert. Het gaat om wat iemand belangrijk vindt in zijn leven.

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Oefenopdrachten
B1-K1-W2 Stelt de verpleegkundige diagnose en stelt het individuele plan van de zorgvrager op (periode 7 week 5)

B1-K1-W3 Voert interventies uit:
- O6 – Verlenen van midden tot hoog complexe zorg (periode 7 week 9) 
- O7 – Rapportage en overdracht (periode 7 week 9) 

B1-K1-W6 Organiseert en coördineert de zorgverlening van de zorgvragers:
- O3 – Het organiseren en coördineren van de zorgverlening (periode 8 week 8 - 1e inlevermoment, 3e leerjaar periode 9 2e inlevermoment )

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Fijne Herfstvakantie!!!!
Fijne vakantie!!!!!

Slide 33 - Slide

This item has no instructions