-Opdracht 4 zelf maken ter voorbereiding van de toets; nakijkbladen vind je in Magister
Slide 1 - Slide
woensdag 6 maart - 2mh1
-welkom; 15 minuten lezen
-verbetertekst
-oefentoets maken en nakijken
-nog vragen voor de toets?
Slide 2 - Slide
donderdag 7 maart - 3ha2
-betoog + schrijfplan inleveren
-aantekening; belangrijke begrippen voor de toets
-lezen hoofdstuk 4 opdracht 4 maken blz. 116;
vraag 1-9 samen, 10-22 zelf
-nakijkbladen vind je in Magister!
Slide 3 - Slide
3havo- toets Lezen 3+4
-theorievragen, tekst met vragen, argumenten bedenken bij een stelling
THEORIE:
-onderwerp, tekstdoel, signaalwoord
-argument, waarderend of feitelijk
- tegenargument/ bezwaar, weerlegging
-nevenschikkende en onderschikkende argumentatie
Slide 4 - Slide
Onderwerp
Schrijf het onderwerp van een tekst altijd zo kort mogelijk, in 1 of 2 woorden.
Dit in tegenstelling tot de hoofdgedachte, dat een hele zin is; de samenvatting van de tekst in 1 hele zin!
Slide 5 - Slide
Tekstdoel
Als ze je vragen naar het doel van de tekst, antwoord dan in 1 woord:
1. informeren
2. vermaken
3.overhalen of
4. overtuigen
overtuigen is het tekstdoel van argumenterende teksten
Slide 6 - Slide
Signaalwoord
-Een signaalwoord is een woord of een groepje woorden dat aangeeft wat er in de tekst gebeuren gaat. Er komt bijvoorbeeld een nieuw argument, of een tegenstelling, of een conclusie.
-Voorbeelden van signaalwoorden zijn:
en, bovendien, ten eerste, ten tweede, ten slotte, maar, want, toch, al met al, kortom samenvattend
Slide 7 - Slide
Standpunt
-Een standpunt is de mening van de schrijver. Dit formuleer je in een mooie zin.
Slide 8 - Slide
Argument
-Een argument is waarom de schrijver iets vindt. Een argument ondersteunt een standpunt.
Er zijn feitelijke argumenten (controleerbaar) en waarderende argumenten (meningen, niet controleerbaar). Feitelijke argumenten zijn sterker.
Slide 9 - Slide
Tegenargument/bezwaar
-Een argument dat tegen het standpunt van de schrijver gebruikt wordt, is een tegenargument. (of bezwaar).
Door dit argument te weerleggen (ontkrachten) maakt de schrijver zijn tekst nog sterker.
Slide 10 - Slide
Nevenschikkende argumentatie
-Als er verschillende argumenten bij een standpunt horen, maar die argumenten hebben niets met elkaar te maken. De argumenten staan naast elkaar (neven = naast) in het blokjesschema.
Bijvoorbeeld: Ik wil in het buitenland studeren.
want: dan leer ik een nieuwe taal
en: ik leer een nieuwe cultuur kennen
Slide 11 - Slide
Onderschikkende argumentatie
Als de verschillende argumenten bij het standpunt een gevolg zijn van elkaar. Ze komen dan onder elkaar in het blokjesschema.
bijvoorbeeld: Ik wil een nieuwe broek (standpunt)
want: in mijn oude zit een gat
en: daarmee loop ik voor schut.
Slide 12 - Slide
Tot slot:
Let op: In een blokjesschema kunnen nevenschikkend en onderschikkend beide voorkomen.