V4, argumenteren

Argumenteren, paragraaf 1
Signaalwoorden voor een standpunt: volgens mij, mijns inziens, ik denk dat, mijn conclusie is dat, dan ook, daarom, kortom en werkwoorden als vinden en moeten


Signaalwoorden voor een argument: omdat, want, namelijk, daarom, aangezien, op grond van, immers, om die reden


1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Argumenteren, paragraaf 1
Signaalwoorden voor een standpunt: volgens mij, mijns inziens, ik denk dat, mijn conclusie is dat, dan ook, daarom, kortom en werkwoorden als vinden en moeten


Signaalwoorden voor een argument: omdat, want, namelijk, daarom, aangezien, op grond van, immers, om die reden


Slide 1 - Slide

Argumenteren, paragraaf 2
Argumentatiestructuren

1. Enkelvoudige argumentatie
2. Onderschikkende argumentatie
3. Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten
4. Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten

Slide 2 - Slide

Argumenteren, paragraaf 3
Argumentatieschema's 
Argumentatieschema benoemt het verband tussen het standpunt en het argument

1. Op basis van autoriteit
2. Op basis van kenmerk/eigenschap
3. Op basis van oorzaak en gevolg
4. Op basis van vergelijking
5. Op basis van voorbeelden
6. Op basis van voor- en nadelen 

Alle koningen overwegen vrede voor vijanden

Slide 3 - Slide

Enkelvoudige argumentatie
Het standpunt wordt ondersteund met één argument. 





Elke dag een uur gym is goed, want bewegen is gezond.
Bewegen is gezond, dus elke dag een uur gym is goed. 

Slide 4 - Slide

Onderschikkende argumentatie
Het argument wordt door ten minste één ander argument ondersteund. (Er is een subargument, een subargument kan ook weer ondersteund worden door een subargument)





Slide 5 - Slide

Nevenschikkende argumentatie (met onafhankelijke argumenten)
Het standpunt wordt door twee of meer argumenten ondersteund. De argumenten zijn los van elkaar te gebruiken, ze hebben elkaar niet nodig. Tussen de twee blokjes kan je het woord 'en' plaatsen. 





Slide 6 - Slide

Nevenschikkende argumentatie (met afhankelijke argumenten)
Het standpunt wordt door twee of meer argumenten ondersteund. De argumenten hebben elkaar nodig. Ze werken alleen in combinatie met elkaar. 





Het eerste argument is niet krachtig, het heeft het tweede argument nodig. Je zet geen want, maar 'en' tussen de argumenten. 

Slide 7 - Slide

Verschil
Tussen onderschikkende en nevenschikkende met afhankelijke argumenten.

Bij een onderschikkende argumentatie wordt het argument ondersteund. 
Bij een nevenschikkende argumentatie (met afhankelijke argumenten) wordt het standpunt ondersteund. 

Slide 8 - Slide

Combinatie
Het kan zo zijn dat in een tekst meerdere argumenten voorkomen, waarvan er ten minste één wordt ondersteund door een subargument.

Er is dan sprake van onder- en nevenschikkende argumentatie. 

Slide 9 - Slide

Argumenteren
- Standpunt. (In een tekst soms in de titel of inleiding (bevat vaak mening, gedachte, idee of visie). In het slot vormt het standpunt vaak de conclusie. Al met al... Dus... Daarom...

Signaalwoorden: volgens mij, mijns inziens, ik denk dat, mijn conclusie is dat, dan ook, dus, daarom, kortom + werkwoorden als vinden en moeten 

Standpunt is niet altijd expliciet genoemd, soms impliciet. 
1. Door een retorische vraag te stellen. (Het is toch raar dat je geen vertaalde klassiekers op je boekenlijst voor Nederlands mag zetten?
2. Door een vergelijking te maken. (Vertaalde literatuur mag niet op de lijst. Alsof Saskia Noort een betere schrijver is dan Virginia Woolf of Philip Roth.) 

Slide 10 - Slide

Argumenteren
- Onderbouwing van een argument 

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, dat wil zeggen, denk aan, neem, ter illustratie, zo, zoals. 

Een argument kan zowel voor het standpunt, als achter het standpunt staan. 

Slide 11 - Slide

Even oefenen
In het belang van veiligheid, milieu en dierenwelzijn zou de overheid consumentenvuurwerk moeten beperken. Hoewel vuurwerk traditiegetrouw wordt geassocieerd met vieringen, leidt het gebruik ervan tot tal van problemen.

Standpunt?
Argument? 
Tegenargument?
Weerlegging? 
Feitelijk/waarderend? 

Slide 12 - Slide

Even oefenen
Een feitelijk argument zou meer gebaseerd zijn op objectieve, controleerbare informatie. 

Bijvoorbeeld, als je zou zeggen "Vuurwerk produceert bepaalde chemische stoffen die schadelijk zijn voor de luchtkwaliteit" en dit feit is wetenschappelijk onderbouwd en aantoonbaar, dan zou dat een meer feitelijk argument zijn.

Slide 13 - Slide

Argumenteren, paragraaf 1
Belangrijke begrippen:

- Standpunt: zienswijze, mening of opvatting. 
- Argument: dat wat je gebruikt ter ondersteuning van je standpunt
- Feitelijk: je kan het argument controleren (is het waar of niet?)
- Waarderend: bevat een waardeoordeel (je bent het er mee eens of niet)
- Subargument: bij een waarderend argument, vaak een feitelijk subargument
- Tegenargument: ontkracht het standpunt (of een argument)
- Weerlegging: ontkrachting van een argument 

Slide 14 - Slide