H2 Woorden en herhalen hz en bz Iles 1)

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je leerwerkboek;
  • je schrift;
  • je iPad (dicht).
Geen leesboek dit keer.
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je leerwerkboek;
  • je schrift;
  • je iPad (dicht).
Geen leesboek dit keer.

Slide 1 - Slide

Planning
  • 2.5 Woorden: hoe pak je dat aan?
  • 2.7 Grammatica zinsdelen: wat weet je nog?
  • Werkmoment
  • Afsluiten van de les 
Leestoets bespreken we volgende week.

Slide 2 - Slide

Leerdoelen 2.5 Woorden
  • Je kent 25 nieuwe woorden.
  • Je kent Latijnse voor - en achtervoegsels (H1 waren Griekse).
  • Waarom? Het helpt je met afleiden van woordbetekenissen.

Bijvoorbeeld: marinier en ex-marinier
Of: land en interland

Slide 3 - Slide

2.5 Hoe pak je dat aan?
  • Doel van de oefeningen is om de woorden uit de lijst (p. 113) en de Latijnse voor- en achtervoegsels (p. 119) actief te gebruiken. Zo onthoud je ze beter.
  • Ken je van de woordenlijst meer dan 20 woorden (wees precies), dan kun je vragen 5, 6 en 9 overslaan.

Slide 4 - Slide

Opdracht 5 (p. 116) (Idem voor 9)
  • Vul de woorden in uit de woordenlijst. 
  • Pas ze aan zodat ze goed in de zin passen.

Bijvoorbeeld:

2. Door dementie ..... letterlijk een deel van het brein. =>ww
Woordenlijst => verschrompelen: uitdrogen en rimpelig worden.
Door dementie verschrompelt letterlijk een deel van het brein.

Slide 5 - Slide

Opdracht 8 (p.117)
  • Kies een woord uit de lijst die bij de foto past.
  • Gebruik deze woorden in een zin.

Bijvoorbeeld: transactie.
Het betalen met een pinpas is een transactie.
Je komt overeen dat je geld betaalt voor het gekochte.
Transactie: zakelijke overeenkomst.

Slide 6 - Slide

Latijnse voor- en achtervoegsels
Op pagina 119 staat een overzicht. Via de oefeningen worden wel een aantal van deze woorddelen besproken, maar niet allemaal.

Dus: voor de woorddelen die overblijven, ga je de tabel invullen. Je maakt steeds een woord met het woorddeel en schrijft daarbij de betekenis op. Je mag daarvoor een (digitaal) woordenboek gebruiken.

Bijv. => re-integratie: opnieuw opnemen in de maatschappij (na ziekte) 

Slide 7 - Slide

2.7 grammatica zinsdelen
Je leert:
  • wat een nevenschikking is.
  • wat een onderschikking is.
  • het wwg te benoemen met een wederkerend werkwoord.

Slide 8 - Slide

Wat moet je dan al weten?
  • Je moet weten wat een enkelvoudige zin is.
  • Je moet weten wat een samengestelde zin is.
  • Je moet in een samengestelde zin kunnen aanwijzen of dat deel een hoofdzin is of een bijzin. 
  • Je moet de zin kunnen ontleden in wg, o, lv, mv en bwb.

Slide 9 - Slide

Voorbeeld zin 1 van instap (p.128)
Ontleden in vaste volgorde: pv onderstrepen, zinsdeelstrepen (voorwerk)
wg: iemand doet iets: alle werkwoorden in de zin + splitsbaar ww, te en aan te met infinitief
o: Wie/wat of gezegde?
lv: Wie/wat + wg + o?
mv: Aan/voor wie/wat + gezegde + o + lv?
bwb: overige zinsdelen die zeggen waar, wanneer, hoe, enzovoort.

Zin:  Je   herinnert   je   vast   deze  situatie,  of   je   kent   iemand   met  zo'n  verhaal.

Slide 10 - Slide

Hoofdzin - Hoofdzin

Nevenschikking
= even belangrijk

Voegwoorden: 
en, maar, want, of, dus
(meer zijn er niet)
Hoofdzin - bijzin (of andersom)

Onderschikking
= niet even belangrijk

Voegwoorden:
toen, hoewel, sinds, voordat, hoewel, terwijl, zodat, ... 
(er zijn er meer)

Slide 11 - Slide

Voegwoord
  • Het voegwoord benoem je niet.
  • Bij een nevenschikkende zin staat het voegwoord tussen de twee zinnen in.
  • Bij een onderschikkende zin kan het voegwoord tussen de twee zinnen in staan, maar ook aan het begin van de zin.
  • Het voegwoord geeft het verband aan tussen de twee zinnen. Bijvoorbeeld: reden, opsomming, tegenstelling.

Slide 12 - Slide

2.7 Hoe pak je dat aan?
  • Je leest eerst de theorie over nevenschikking en onderschikking (online of op pagina 129 en 130).
  • Je kijkt het filmpje in de methode over ditzelfde onderwerp.
  • Dan start je met de opdrachten.
  • Je maakt ze digitaal of in je boek (je kijkt zelf na).

Slide 13 - Slide

Werkmoment
  • Maak (digitaal) van 2.5 Woorden:  2, 3, 4 a+b, 5, 6, 7a, 8, 9, (11 naar keuze: helpt met leren) 12, 15 a+b, (16 naar keuze). Dit is vandaag af.
  • Maak (digitaal) van 2.7 Grammatica zinsdelen: 1, 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10. Dit is af aan het einde van de les op donderdag (dus eerst theorie en filmpje).
  • Je mag muziek luisteren.
  • Vraag? Overleg eerst met je buur.
  • Daarna kun je mij vragen als je er samen niet uit komt.
  • Je hebt de tijd tot het eind van de les.

Slide 14 - Slide

Afsluiting
  • Huiswerk: zie magister.
  • We gaan verder met 2.7 Grammatica zinsdelen.

Slide 15 - Slide