Staal taal thema klein woordenschat

Taal woordenschat thema klein 
herhaling
1 / 32
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Taal woordenschat thema klein 
herhaling

Slide 1 - Slide


Wat is betekent fors?
A
Heel klein
B
Goot en stevig
C
Heel groot
D
kolossaal

Slide 2 - Quiz


Welk woord past bij breekbaar?
A
Teer
B
Iel
C
Fors
D
kolossaal

Slide 3 - Quiz

Noem een jong dier

Slide 4 - Mind map


Wat betekent miezerig?
A
Heel groot of enorm
B
Iets dat niet sterk is. Het gaat snel stuk of het wordt heel snel ziek
C
Heel klein en niet belangrijk
D
Heel klein en teer

Slide 5 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van vergroten?
A
Groter maken
B
klein
C
Net zo groot als in het echt
D
Kleiner maken

Slide 6 - Quiz


Wat hoort en niet bij?
A
Kolossaal
B
Teer
C
Reusachtig
D
Fors

Slide 7 - Quiz


Wat past beste bij krioelen?
A
Een groepje jonge planten
B
Een kuiken in een ei
C
De bloem van een jonge plant
D
Insecten

Slide 8 - Quiz


Wat is het tegenovergestelde van iel?
A
Kolossaal
B
Pietepeuterig
C
Mini
D
Vergroten

Slide 9 - Quiz


Wat betekent wortelen?
A
Iets dat niet sterk is. Het gaat snel stuk of het wordt heel snel ziek
B
De eitjes van een kikker, ze liggen in een groep bij elkaar
C
Een stukje van een plan met nieuwe wortels
D
Nieuwe wortels maken

Slide 10 - Quiz


Welke hoort er niet bij?
A
Kalf
B
Schaapje
C
Puppy
D
Kitten

Slide 11 - Quiz


Wat is een ander woord voor glad en nat?
A
Fors
B
Donzig
C
Miezerig
D
Glibberig

Slide 12 - Quiz


Welke hoort er niet bij?
A
Kalf
B
Schaapje
C
Puppy
D
Kitten

Slide 13 - Quiz


Wat hoort niet bij kikkerdril?
A
Het worden kikkervisjes
B
Het zijn de eitjes van een kikker
C
Het is het eten van een kikker
D
Je vindt het in het water

Slide 14 - Quiz


Welke zin is niet waar?
A
Fors zeg je van iets kleins.
B
Reusachtig is heel groot.
C
Iel is klein en smal
D
Kolossaal betekent heel groot

Slide 15 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van verkleinen?
A
Net zo groot als in het echt
B
Kleiner maken
C
Groter maken
D
Heel groot of enorm

Slide 16 - Quiz

Wat is een klein dier?

2 antworoden
A
Puppy
B
Vogeltje
C
Paardje
D
Kalfje

Slide 17 - Quiz

Een stukje van een plant met nieuwe wortels, is:
A
Wortelen
B
Teer
C
Het stekje
D
Krioelen

Slide 18 - Quiz


Wat is een kenmerk van een insect?
A
Het heeft 6 poten
B
Het heeft altijd vleugels
C
Het is donzig
D
Het is fors

Slide 19 - Quiz

Ik maak het net zo groot als in het echt, dit hoort bij...
A
Vergroten
B
Op ware grootte
C
Fors
D
Verkleinen

Slide 20 - Quiz


Wat past het beste bij de eierschaal?
A
Teer
B
Fors
C
Glibberig
D
Krioelen

Slide 21 - Quiz


Hoe heet een baby varken?
A
Veulen
B
Biggetje
C
Lammetje
D
Puppy

Slide 22 - Quiz


Welk woord is een verkleinwoord?
A
Kuikentje
B
Schaap
C
Puppy
D
Kalf

Slide 23 - Quiz


Welke zin is fout?
A
Kijk, wat een superkleine insect
B
In Madurodam ben ik op ware grootte
C
Dat is een piepgroot gebouw
D
Dat is een kolossaal schip

Slide 24 - Quiz


Wat is een stekje?
A
De eitjes van een kikker. Ze liggen in een groep bij elkaar
B
Een stukje van een plant met nieuwe wortels
C
Het maken van nieuwe wortels
D
Iets dat niet sterk is. Het gaat snel stik of het wordt heel snel ziek

Slide 25 - Quiz


Welk dier is een insect?
A
Een stekje
B
Een mier
C
Een kuikentje
D
Een kikker

Slide 26 - Quiz


Wat is wortelen?
A
Een plant maakt nieuwe wortels.
B
Die oranje dingen die je kunt eten.
C
Een plant begint te bloeien
D
Een boom waar nieuwe wortels aan hangen

Slide 27 - Quiz


Wat is een kadetje?
A
De wortels van een plant
B
Een stukje van een plant
C
Een klein, zacht broodje
D
Een groot, hard broodje

Slide 28 - Quiz

Welke woorden ken
je al goed?

Slide 29 - Mind map

Welke woorden vind
je nog lastig?

Slide 30 - Mind map

Hoe goed ging de les?
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 31 - Poll

Ben je klaar voor de toets?
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 32 - Poll