Elektriciteit 4v 1.1-3

Elektriciteit 4v 1.1-7
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Elektriciteit 4v 1.1-7

Slide 1 - Slide

17. Waarom is het gemiddelde vermogen van een wasmachine kleiner dan het maximale vermogen?

Slide 2 - Open question

11. Welke zin kan juist zijn?
A
Een spaarlamp verbruikt in 1,0 uur een energie van 30kJ
B
Een ledlamp gebruikt in 1 minuut 180J aan energie
C
Beide
D
Beide niet

Slide 3 - Quiz

19. Vrije elektronen bewegen in een gesloten stroomkring van min naar plus
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

19. Door een apparaat met een groot vermogen gaat een grote stroom
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

19. Een apparaat dat werkt op een lage spanning heeft altijd een klein vermogen
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

19. Als de stroomsterkte in een stroomkring 2x zo groot wordt, gaan er per seconde 2x zoveel elektronen door de kring
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

19. Als er per seconde veel elektronen door een apparaat stromen, is het vermogen groot
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

19. Als de elektronen veel energie afgeven, is het vermogen groot
A
waar
B
niet waar
C
beide
D
beide niet waar

Slide 9 - Quiz

25. Van welke 2 grootheden hangt de totale lading af die door een lampje loopt?

Slide 10 - Open question

25. Van welke grootheden hangt de totale energie af die een lampje gebruikt?

Slide 11 - Open question

Rekenvaardigheid: iemand koopt een stuk kaas van 0,45kg. Welk gewicht zit er het dichtste bij?
A
1/3 kg
B
2/5 kg
C
3/4 kg
D
1/2 kg

Slide 12 - Quiz

Wat is waar?
A
Kortsluiting is een vorm van overbelasting
B
Overbelasting is een vorm van kortsluiting
C
beide
D
geen van beide

Slide 13 - Quiz

38. De stroomsterkte door een gloeilamp is direct na het inschakelen even iets groter dan normaal. Hoe zou dat komen?

Slide 14 - Open question

Wat voor soort weerstand is het dus?

Slide 15 - Open question

Wat is de definitie van elektrische weerstand?

Slide 16 - Open question

Wat is juist?
R = U/I ...
A
is de formule voor het berekenen van de weerstand
B
is een aanduiding voor de Wet van Ohm
C
beide
D
geen van beide

Slide 17 - Quiz

Van welke 4 dingen kan de weerstand van een stroomdraad afhangen?

Slide 18 - Open question

Welke twee beveiligingen zijn er in huis voor als de metalen kast van een apparaat onder spanning komt te staan?

Slide 19 - Open question

Wat is waar?
Als je tegelijk de fasedraad en de nuldraad aanraakt ...
A
slaat de aardlekschakelaar onmiddellijk uit
B
krijg je zeker een dodelijke schok
C
beide
D
geen van beide

Slide 20 - Quiz

Hoe komt het dat moderne kerstboomverlichting niet uitgaat als er een lampje stuk gaat?

Slide 21 - Open question

Kan dat zo doorgaan totdat alle lampjes de een na de ander stuk zijn gegaan?
A
Ja, hoezo niet
B
Nee, op een bepaald moment gaan ze allemaal tegelijk stuk
C
Dat hangt ervan af
D
Nee, op een bepaald moment slaat de zekering uit

Slide 22 - Quiz

Wil je nu eerst even de enquête over mijn functioneren nog een keer invullen? 


Zie de groepschat.

Slide 23 - Slide

Maak nu als test vraag 85 uit Newton

Slide 24 - Open question

23. Welke uitspraak klopt?
A
Stroom door A1 > stroom door A2
B
Stroom door A1 = stroom door A2
C
stroom door A1 < stroom door A2
D
door A2 gaat geen stroom

Slide 25 - Quiz

28. Autolamp: P = 55 W, I = 4,6 A. Bereken
a) U
b) aantal elektronen per seconde dat door de lamp gaat

Slide 26 - Open question