Het werkwoord tener

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Welke vervoeging van het werkwoord tener hoort er op de open plek?
Tu primo y tu hermano ___ un perro.

1. tenemos
2. tenéis
3. tienen
4. tienes

Welke vervoeging van het werkwoord tener hoort er op de open plek?
Mi padre ______ cuatro hijos.

1. tengo
2. tienes
3. tiene
4. tenemos

Welke vervoeging van het werkwoord tener hoort er op de open plek?
Tu madre y tú _____ un periódico.

1. tenéis
2. tenemos
3. tienen
4. tienes

Welke vervoeging van het werkwoord tener hoort er op de open plek?
Tú ______ una casa en el campo.

1. tenemos
2. tiene
3. tienen
4. tienes

Welke vervoeging van het werkwoord tener hoort er op de open plek?
Yo ____ un regalo para mi madre.

Welke vervoeging van het werkwoord tener hoort er op de open plek?
Mis abuelos _____ muchos nietos.

Welke vervoeging van het werkwoord tener
hoort er op de open plek?
Mi madre y tú ____ el pelo rubio.

Welke vervoeging van het werkwoord tener
hoort er op de open plek?
Tú ______ dos hermanos y una hermana.

Welke vervoeging van het werkwoord tener
hoort er op de open plek?
Mi abuelo ____ un perro negro.

Welke vervoeging van het werkwoord tener
hoort er op de open plek?
Nosotros ______ dieciséis primos.

Welke vervoeging van het werkwoord tener
hoort er op de open plek?
Tú y vuestro primo ______ un coche rojo.

Welke vervoeging van het werkwoord tener
hoort er op de open plek?
Nuestra abuela _____ un libro de español.