Presente - vervoegen regelmatige werkwoorden

El presente
Het vervoegen van regelmatige werkwoorden (verbos regulares) in de tegenwoordige tijd (presente). 
1 / 13
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

El presente
Het vervoegen van regelmatige werkwoorden (verbos regulares) in de tegenwoordige tijd (presente). 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Welke vervoeging van het werkwoord vivir hoort op de lege plaats in de zin?
Mis padres _____ en Argentina.

A
vives
B
vivimos
C
vivís
D
viven

Slide 3 - Quiz

Welke vervoeging van het werkwoord trabajar hoort op de lege plaats in de zin?
Mi tío _____ como profesor.

A
trabajo
B
trabajas
C
trabaja
D
trabajamos

Slide 4 - Quiz

Welke vervoeging van het werkwoord escribir hoort op de lege plaats in de zin?
Tú y tu madre _____ una carta.

A
escribimos
B
escribís
C
escriben
D
escribes

Slide 5 - Quiz

Welke vervoeging hoort er op de open plek?
Yo _____ (comer) un bocadillo.

Slide 6 - Open question

Welke vervoeging hoort er op de open plek?
Mis abuelos _____ (vender) coches.

Slide 7 - Open question

Welke vervoeging hoort er op de open plek?
Normalmente ____ (tú, hablar) holandés, pero hoy no.

Slide 8 - Open question

Welke vervoeging hoort er op de open plek?
La prima de Adela siempre _____ (leer) libros en español.

Slide 9 - Open question

Welke vervoeging hoort er op de open plek?
Tú y tu primo ______ (dibujar) todos los días.

Slide 10 - Open question

Welke vervoeging hoort er op de open plek?
Nosotros ______ (necesitar) una servilleta.

Slide 11 - Open question

Welke vervoeging hoort er op de open plek?
Mi primo y yo _______ (vivir) juntos.

Slide 12 - Open question

Welke vervoeging hoort er op de open plek?
Tú siempre ______ (escribir) sobre tu profesión.

Slide 13 - Open question