Formatieve toets 11.3 t/m 11.5 Transport over de bloeddruk, bloed en lymfe
Maak de toets rustig en helemaal zelf.
Bij meerkeuzevragen is 1 antwoord goed.
Bij open vragen formuleer je in goede zinnen met de begrippen en zonder verwijswoorden.
Succes!
1 / 26
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5
This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Formatieve toets 11.3 t/m 11.5 Transport over de bloeddruk, bloed en lymfe
Maak de toets rustig en helemaal zelf.
Bij meerkeuzevragen is 1 antwoord goed.
Bij open vragen formuleer je in goede zinnen met de begrippen en zonder verwijswoorden.
Succes!
Slide 1 - Slide
Bij hartfalen is er sprake van het feit dat het hart minder krachting pompt. Het hartminuutvolume neemt dan af.
Leg uit waardoor een patient met hartfalen kortademig kan zijn na het traplopen.
Slide 2 - Open question
Een glucosemolecuul wordt opgenomen in je dunne darm. Noteer de bloedvaten en onderdelen van het hart die het minimaal moet passeren om in je armspier te komen. (inclusief haarvaten van de organen)
Slide 3 - Open question
In de afbeelding hieronder is een microscopisch beeld van bloed weergegeven. De verschillende bestanddelen van het bloed zijn aangeduid met letters.
Sleep de namen van de bestanddelen van het bloed naar de juiste plaats.
P
Q
R
S
witte bloedcel
rode bloedcel
bloedplasma
bloedplaatje
Slide 4 - Drag question
Koppel de functies van het bloed met het juiste onderdeel van het bloed
1-Bloedplasma
2-Witte bloedcellen
3-Bloedplaatjes
4-Rode bloedcellen
Bloedstolling
Transporteren van stoffen
Zuurstof vervoeren
Afweer
Slide 5 - Drag question
Hoe ontstaat weefselvloeistof?
A
vocht uit de lymfevaten
dat door resorptie
nu tussen de cellen zit.
B
vocht uit de bloedvaten
dat door resorptie
nu tussen de cellen zit.
C
vocht uit de lymfevaten
dat door filtratie
nu tussen de cellen zit
D
vocht uit de bloedvaten
dat door filtratie
nu tussen de cellen zit.
Slide 6 - Quiz
Wat is weefselvloeistof eigenlijk?
A
Hetzelfde als bloed
B
Hetzelfde als bloed, zonder de cellen en de grote eiwitten
C
Een soort vocht wat de cellen uitscheiden
D
Water
Slide 7 - Quiz
Wat zit er in weefselvloeistof?
A
O2 & voedingsstoffen
B
O2, voedingsstoffen & CO2
C
O2, voedingsstoffen, afvalstoffen & CO2
D
O2, voedingsstoffen & afvalstoffen
Slide 8 - Quiz
Wat zijn de functies van weefselvloeistof?
A
O2 en voedingsstoffen naar de cellen toevoeren
B
CO2 en andere afvalstoffen van de cellen wegvoeren
C
De cellen in een homogeen milieu houden
D
A, B en C zijn goed
Slide 9 - Quiz
Dus het terugstromen van weefselvloeistof in de haarvaten wordt gestimuleerd door...
A
een lage osmotische waarde in het bloed
B
een hogere eiwitconcentratie in bloed dan in weefsel
C
een hogere glucoseconcentratie in bloed dan in weefsel
D
veel eiwitten in de weefsels
Slide 10 - Quiz
Het bloed vervoert allerlei stoffen in het lichaam. Op welke plekken gaan deze stoffen het bloed IN of UIT?
Je ziet hiernaast een schematische weergave van de bloedsomloop
Zuurstof in
Zuurstof uit
CO2 in
CO2 uit
Voeding in
Voeding uit
Afval in
Afval uit
Water in
Water uit
Slide 11 - Drag question
..... is het hormoon dat de aanmaak van rode bloedcellen stimuleert, ...... is het eiwit dat zuurstof bindt.
A
EPO - Hemoglobine
B
Fibrinogeen - Ijzeratomen
C
Rode beenmerg - EPO
D
EPO - Fibrinogeen
Slide 12 - Quiz
Welke van de stoffen: CO2, O2, mineralen, vitaminen, zetmeel en aminozuren worden door het bloed vervoerd?
A
Alleen O2 en CO2
B
Alleen CO2 , O2,mineralen en
vitaminen
C
Alleen CO2, O2, mineralen, vitaminen en aminozuren
D
CO2, O2, mineralen, vitaminen, zetmeel en aminozuren
Slide 13 - Quiz
Het bloed geeft ....................................Af.
Rode bloedcellen nemen...................op.
Dit noemen we.............................in de long.
Zuurstofrijk bloed wordt vervolgens naar alle.....................vervoerd.
De koolstofdioxide verlaat het lichaam via de..........................
Verplaatsen van deze stoffen noemen we..............................
De cellen gebruiken de zuurstof voor ......................
Koolstofdioxide ontstaat in de weefselcellen door ..........................
Koolstofdioxide
Verbranding
Zuurstof
Verbranding
Diffusie
In de weefsels
Slide 15 - Drag question
Bloedstolling: wat is de goede volgorde?
1
2
3
4
5
6
bloedplaatjes knappen open
het droogt op tot een korstje
bloedplaatjes klonteren samen: propvorming
het bloedvat gaat kapot
stoffen uit de bloedplaatjes reageren met fibrinogeen
er ontstaat een netwerk van fibrinedraden
Slide 16 - Drag question
Zodra bloed door lichaamsorganen is gestroomd zoals spieren of de lever wordt het bloed donkerder van kleur, waardoor kleurt het bloed donkerder?
Slide 17 - Open question
Iemand met bloedarmoede heeft te weinig...
A
Zuurstof in zijn bloed
B
Voedingsstoffen in zijn bloed
C
Hemoglobine in zijn bloed
D
Bloed
Slide 18 - Quiz
Zuurstof wordt in het bloed vervoerd door het rode eiwit hemoglobine: Hb + O2 <-> HbO2 Naar welke kant verloopt deze reactie in de weefsels en wat verandert als de pH daalt?
A
Naar rechts,
gaat sneller bij lagere pH
B
Naar links,
gaat sneller bij lagere pH
C
Naar rechts,
gaat langzamer bij lagere pH
D
Naar links,
gaat langzamer bij lagere pH
Slide 19 - Quiz
examen biologie HAVO 2017-2 vraag 9: Als het bloed werd opgevangen in een fles was het nodig om de inhoud van de fles in beweging te houden zodat het bloed niet stolde.
Welke bloedbestanddelen zetten de bloedstolling in gang?
A
bloedplaatjes en bloedplasma
B
bloedplaatjes en rode bloedcellen
C
bloedplaatjes en witte bloedcellen
D
bloedplasma en witte bloedcellen
Slide 20 - Quiz
Zet de bloedstollende gebeurtenissen in de juiste volgorde, vervolg.
Protrombine
Fibrinogeen
Stollingsfactoren
Trombine
Fibrinedraden
Fibrine
Slide 21 - Drag question
Welke zijn goed? 1 Verteerde vetten worden met de lymfe vanuit de dunne darm afgevoerd. 2 Lymfe bevat rode bloedcellen 3 Lymfe bevat witte bloedcellen 4 Lymfe stroomt via aders naar lymfeknopen
A
1, 2 en 3
B
1 en 3
C
2 en 4
D
3 en 4
Slide 22 - Quiz
In welke richting stroomt de lymfe in het lymfe vat van de afbeelding?
A
De lymfe stroomt in de richting van pijl P
B
De lymfe stroomt in de richting van pijl Q
C
De stroomrichting van de lymfe is niet uit de tekening af te leiden
Slide 23 - Quiz
Wat is de functie van een lymfeknoop (Lymfeklier)?
A
Lymfe verzamelen
B
Lymfe zuiveren
C
Lymfe afbreken
D
Lymfe opnemen
Slide 24 - Quiz
Achmed zegt dat lymfe wordt geproduceerd in de lymfeknopen. Cernik zegt dat het lymfevatenstelsel lymfe afgeeft aan het bloed. Wie heeft (hebben) gelijk?
A
Alleen Achmed heeft gelijk
B
Alleen Cernik heeft gelijk
C
Achmed en Cernik hebben gelijk
D
Achmed en Cernik hebben beide geen gelijk
Slide 25 - Quiz
einde van de toets
Nu de toets delen met je docent
Daarna Ga je beginnen met H12:
Ga naar: Magister, leermiddelen,
Nectar online: H12: Maak eerst voorkennis. Daarna 12.1 bestuderen en maken. Later volgt nog de uitleg.