15 feb 2d

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

startopdracht
Ontleed de volgende zin. Benoem de pv, ow, wg, lv, mv, bijw. bep

Gisteren stuur ik mijn grote liefde 
een enorme bos rozen. 

Slide 2 - Slide

Welk van de onderstaande woorden is geen koppelwerkwoord.
A
zijn
B
blijken
C
kijken
D
schijnen

Slide 3 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde kan met een voorzetsel beginnen.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

Het meisje werd naar school gebracht.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quiz

De baby is groot geworden.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quiz

Planning

Grammatica: naamwoordelijk gezegde 



Slide 8 - Slide

Noteer het onderwerp en het gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk) van onderstaande zinnen.



1. Bleek het kerstkruiswoordraadsel voor veel mensen te moeilijk?
2. Heb jij gisterenavond de aflevering van GTST gezien?
3. Misschien zal de tanker tijdens de storm op de kust stranden.
4. De boeken van Caja Cazemier blijven tot aan het einde heel spannend.
5. Helaas is onze docent Nederlands een pietje precies.
6. In het algemeen kunnen meisjes deze puzzels heel snel maken.





Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Noteer het onderwerp en het gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk) van onderstaande zinnen.



1. Bleek het kerstkruiswoordraadsel voor veel mensen te moeilijk?


2. Heb jij gisterenavond de aflevering van GTST gezien?


3. Misschien zal de tanker tijdens de storm op de kust stranden.






Slide 11 - Slide

Noteer het onderwerp en het gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk) van onderstaande zinnen.



4. De boeken van Caja Cazemier blijven tot aan het einde heel spannend.


5. Helaas is onze docent Nederlands een pietje precies.


6. In het algemeen kunnen meisjes deze puzzels heel snel maken.





Slide 12 - Slide

naamwoordelijk gezegde

Grammatica H2 - blz. 58

Koppelwerkwoorden: 
zijn, worden, blijven. blijken, lijken, schijnen

Slide 13 - Slide

Hij is bakker geweest. 
Ik
ZIJN
tt
vt
ik
ben
was
jij, je, u
bent 
was
hij, zij, ze, het
is
was
wij, we
zijn
waren
jullie
zijn
waren
ze, zij 
zijn
waren

Slide 14 - Slide

lesdoel

Je kunt alle zinsdelen in een zin benoemen. 

Slide 15 - Slide

wg of ng
Kijk goed naar de werkwoorden in de zin.
Kijk naar wat er in de zin gebeurt 
(doet het onderwerp iets of wordt of is hij iets)

De prijs is door de burgemeester uitgereikt. 
De film wordt drie weken in de bioscoop getoond. 
Mijn zus wil een beroemde pianiste worden. 

Slide 16 - Slide

vandaag: oefenen

Maak de oefeningen zelfstandig óf samen met mij. 

Klaar? 
Maak opdracht 4 (blz. 59). Lees daarna in je boek. 

Slide 17 - Slide

zin 1
Lisette is ontzettend verdrietig vanwege de verhuizing van haar beste vriendin. 

Slide 18 - Slide

zin 2
Maurice is tijdens zijn sprintje hard onderuitgegaan.

Slide 19 - Slide

zin 3

De toetsweken zijn voor ons allemaal erg vermoeiend geweest.

Slide 20 - Slide

zin 1
pv = is
ow = Lisette
ng = is [ontzettend verdrietig]
bwb= vanwege de verhuizing van haar beste vriendin

Slide 21 - Slide

zin 2
ppv = is
Ow = Maurice
Wg = is onderuitgegaan
Bwb= tijdens zijn sprintje , hard

Slide 22 - Slide

zin 3
Pv= zijn
Ow= de toetsweken
Ng= zijn [erg vermoeiend] geweest
Mv= voor ons allemaal


Slide 23 - Slide

opdracht 4
1. pv = zijn
ow = Nederlandse dj’s
ng = zijn [enorm populair]
bwb = de laatste jaren
2. pv = geeft
ow = Dj Martin Garrix
wg = geeft
lv = een show voor alle leeftijden
bwb = in de RAI



Slide 24 - Slide

opdracht 4
3. pv = belooft
ow = Garrix
wg = belooft
lv = een spetterende avond
mv = het publiek
bwb = Met zijn optreden
4. pv = worden
ow = De bezoekers
ng = worden [steeds vrolijker]
bwb = tijdens deze spectaculaire show

Slide 25 - Slide

Huiswerk
Maak de oefenopdracht die je vindt in Magister. 
Leer de koppelwerkwoorden uit je hoofd.
Leer de vragen die je moet stellen om een zinsdeel te vinden uit je hoofd. 

Slide 26 - Slide

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 27 - Quiz


De man is gisteren aangekomen op het station van Terborg

A
WG= is aangekomen
B
NG= is gisteren aangekomen
C
NG= is aangekomen

Slide 28 - Quiz