Kapitel 6 Les 1-3 HAVO2

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

erst

sauber

die Welt

sondern

die Sprache

entweder...oder

of....of

pas

de wereld

de taal

(niet)...maar

schoon

Ausflug

1. der
2. die
3. das

Insel/See (zee dus geen meer)

1. der/die
2. die/die
3. das/die
4. der/das

egal

1. dat maakt wel uit
2. dat kan mij niets schelen
3. het is belangrijk
4. om het even

faul

gerade (3 antwoorden met coma's tussen)

de tent

1. das Cent
2. die Zelt
3. das Zelt
4. das Tente

waarheen?

wanneer?

waar?

welk weer? (weer=hoofdletter)

Wir fliegen für drei......

Ich fahre vom 17 Juni.....

Ich mag es gern....

Wir haben eine Ferienwohnung....

....bis zum 1. August in den Urlaub.

....wenn es warm/heiß/kühl/kalt ist

....gemietet

....Wochen in die USA.

Ik houd van wind.

Ik houd van onweer (onweer= hoofdletter).

We blijven tien dagen. (getal voluit, dagen-hoofdletter)

We slapen in een hotel.(na "in" hier derde naamval pakken, hotel=hoofd..)

Wohin fährst du in den Urlaub (je eigen antwoord)

Hausaufgabe

Lesen üben.

Mache und nimm die Übung morgen mit