Terugblik 12.1

B1: Voedselproductie
Th4: Voeding en vertering
1 / 32
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

B1: Voedselproductie
Th4: Voeding en vertering

Slide 1 - Slide

Doelstelling
Je moet manieren kunnen noemen waarop voedsel kan worden geconserveerd

Slide 2 - Slide

Wat doen schimmels en bacteriën (reducenten) in de natuur?
A
Ze doen helemaal niets
B
Ze eten van de planten
C
Ze breken de dode resten van planten en dieren af

Slide 3 - Quiz

Enzymen kunnen
A
knippen OF plakken
B
knippen EN plakken
C
knippen EN DAN plakken
D
ALLEEN knippen

Slide 4 - Quiz

Wat doen enzymen?
A
Enzymen verbranden voedingsstoffen
B
Enzymen maken voedingsstoffen kleiner
C
Enzymen bevatten verteringssappen
D
Enzymen nemen voedingstoffen op in het bloed

Slide 5 - Quiz

Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymactiviteit gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit toe
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af,

Slide 6 - Quiz

Iemand maakt een schema van de werking van enzymen (zie de afbeelding). Hierbij geldt:
E = enzym en
V = voedingsstof waarop het
enzym inwerkt.
Kan dit schema de enzym-
werking juist weergeven?
A
Ja
B
Nee
C
Geen idee
D
Oeps, moet nog gaan leren

Slide 7 - Quiz

Enzymen kunnen maar één keer gebruikt worden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

In de afbeelding is het verband tussen de
temperatuur en de activiteit van een bepaald enzym in een diagram weergegeven.
Bij welke temperaturen is dit
enzym tijdelijk onwerkzaam?
A
Alleen bij temperaturen onder de 10 graden.
B
Alleen bij temperaturen onder de 35 graden.
C
Alleen bij temperaturen boven de 50 graden.
D
Zowel onder de 10 als boven de 50 graden.

Slide 9 - Quiz

In de afbeelding is het verband tussen de
temperatuur en de activiteit van een bepaald enzym in een diagram weergegeven.
Bij welke temperaturen is dit
enzym voorgoed onwerkzaam?
A
Alleen bij temperaturen onder de 10 graden.
B
Alleen bij temperaturen onder de 35 graden.
C
Alleen bij temperaturen boven de 50 graden.
D
Zowel onder de 10 als boven de 50 graden.

Slide 10 - Quiz

In de afbeelding is het verband tussen de
zuurgraad en de activiteit van een bepaald
enzym in een diagram weergegeven.

Wat is de optimum-pH voor dit enzym?
A
Een pH van 0
B
Een pH van 2
C
Een pH van 3,5
D
Dat kan je niet aflezen uit de grafiek.

Slide 11 - Quiz

Wat is waar over enzymen?
A
Enzymen zijn niet afhankelijk van de zuurgraad
B
Enzymen zijn afhankelijk van de temperatuur
C
Enzymen zijn niet specifiek
D
Enzymen moet je eten

Slide 12 - Quiz

Wat is conserveren?
A
Omstandigheden ongunstig maken voor schimmels en bacteriën
B
Het vermeerderen van schimmels en bacteriën
C
Voedsel opeten
D
Omstandigheden gunstig maken voor schimmels en bacteriën

Slide 13 - Quiz

Waarom kan ik deze
worst buiten de
koelkast bewaren?
A
Hij is gepasteuriseerd
B
Hij is gedroogd
C
Hij is luchtdicht verpakt
D
Hij zit in een conserveringsmiddel

Slide 14 - Quiz

Welke manier van conserveren zie je hier?
A
Drogen
B
Steriliseren
C
Pasteuriseren
D
luchtdicht verpakken

Slide 15 - Quiz

Welke manier van conserveren zie je hier?
Deze melk staat buiten de koeling
A
Drogen
B
Steriliseren
C
Pasteuriseren
D
luchtdicht verpakken

Slide 16 - Quiz

welke manier van conserveren zie je hier?
A
geen
B
luchtdicht verpakken
C
gasverpakken
D
met conserveermiddelen

Slide 17 - Quiz

Koelen
Verhitten
Drogen
Luchtdicht verpakken
Conserveermiddelen toevoegen
Kipfilet
Melk
Pasta
Koffie
Augurken 

Slide 18 - Drag question

Enzymactiviteit
De snelheid waarmee een enzym een reactie versnelt = de enzymactiviteit.

Enzymactiviteit is afhankelijk van:
- temperatuur
- zuurtegraad 

Slide 19 - Slide

Enzymen - optimum
  • enzymactiviteit
  • optimumkromme
  • zuurgraad (pH)
  • temperatuur

Slide 20 - Slide

Werking enzymen
Enzymen maken grote voedingsstoffen klein (knippen). Elke voedingsstof heeft zijn eigen enzym.
een enzym:
  1. bindt aan de voedingsstof
  2. knipt de voedingsstof in stukken
  3. laat los en kan opnieuw een zelfde voedingsstof afbreken

Slide 21 - Slide

Voedsel conserveren
Conserveren:  Het langer houdbaar maken van voedsel door
de omstandigheden voor bacteriën en schimmels ongunstig gemaakt.
Manieren om te conserveren:
  1. Invriezen
  2. Pasteuriseren
  3. Steriliseren
  4. Vacuüm verpakken
  5. Drogen
  6. Toevoegen van conserveermiddelen

Slide 22 - Slide

Conserveren
Je kan conserveren door stoffen weg te halen
  • bijv. vacuüm verpakken/drogen
Je kan conserveren door stoffen toe te voegen
  • Zout
  • Suiker
  • Zuur
Toegevoegde stoffen noemen we Additieven

Slide 23 - Slide

levensvoorwaarden micro-organismen


  • Tempratuur
  • Lucht (zuurstof)
  • Water


Slide 24 - Slide

Verse melk
  •  Pasteuriseren


  • de melk wordt verhit tot 72 graden
  • veel micro-organismen gaan dood

Slide 25 - Slide

Lang houdbare melk


  • Steriliseren


  • de melk wordt een tijdje verhit op 130-140 graden
  • alle micro-organismen gaan dood


Slide 26 - Slide

Wijn en bier
  • Alcohol


  • Door de alcohol worden micro-organismen gedood

Slide 27 - Slide

zilveruitjes
  • Zuur


  • Te zuur voor de micro-organismen om in te leven

Slide 28 - Slide

blikje ananas
  • Suiker


  • Te veel suiker voor de micro-organismen om in te leven

Slide 29 - Slide

Koffie
  • Vacuum


  • Er is geen lucht, dus de micro-organismen kunnen er niet leven (ook geen water)

Slide 30 - Slide

Olijven
  • Zout


  • Te zout, daar kunnen geen micro-organismen in leven

Slide 31 - Slide

Cup a soup, rozijnen


  • Drogen


  • er is geen water, dus micro-organismen kunnen er niet leven

Slide 32 - Slide