H5 Thema 4 bs 5
1 / 24
Lesson duration is: 30 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Zet de typen bloedvaten op de juist plaats.
Ader
Slagader
Haarvaten
Slide 2 - Drag question
poortader
holle ader
aorta
nierader
leverslagader
halsader
leverader
halsslagader
nierslagader
longslagader
Slide 3 - Drag question
glucose in dunne darm
glucose in nier
ader
haar-
vaten
ader
holle
ader
boezem
kamer
slag-
ader
haar-
vaten
ader
boezem
kamer
nier
slagader
haar-
vaten
Slide 4 - Drag question
Rode bloedcellen
Bloedplasma
Bloedplaatjes
Witte bloedcellen
Zorgen voor bloedstolling
Bestrijden ziekteverwekkers
Vervoeren zuurstof met behulp van Hemoglobine
Vervoert stoffen zoals vitaminen, hormonen, CO2 etc.
Slide 5 - Drag question
Zuurstof (O2) wordt vervoerd door
A
rode bloedcellen
B
rode bloedcellen en bloedplasma
C
rode bloedcellen en bloedplaatjes
D
rode bloedcellen en witte bloedcellen
Slide 6 - Quiz
- Wat is nummer 1?
- Wat is de functie?
- Wat is de functie?
A
witte bloedcellen, zuurstof transport
B
rode bloedcellen, zuurstof transport
C
bloedplaatjes, bloedstolling
D
rode bloedcellen, bloedstolling
Slide 7 - Quiz
- Wat is nummer 2?
- Wat is de functie?
- Wat is de functie?
A
-bloedplaatjes
-zuurstof transport
B
-witte bloedcellen
-afweer tegen ziekten
C
-bloedplaatjes
-bloedstolling
D
-rode bloedcellen
-zuurstof transport
Slide 8 - Quiz
- Wat is nummer 3?
- Wat is de functie?
- Wat is de functie?
A
witte bloedcellen, zuurstof transport
B
witte bloedcellen, afweer tegen ziekten
C
bloedplaatjes, bloedstolling
D
rode bloedcellen, bloedstolling
Slide 9 - Quiz
Atleten trainen op grote hoogte om beter te kunnen presteren. Wat verandert er dan aan de bloedsamenstelling?
A
Meer witte bloedcellen
B
Meer rode bloedcellen
C
Meer bloedplaatjes
D
Meer bloedplasma
Slide 10 - Quiz
Waar in het bloed vind je DNA?
A
De rode bloedcellen
B
De bloedplaatjes
C
De witte bloedcellen
D
Er zit geen DNA in bloed
Slide 11 - Quiz
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Wat bevindt zich op plaats P?
A
bloedplasma
B
lymfe
C
weefselvloeistof
D
serum
Slide 19 - Quiz
Wat is de functie van een lymfeknoop?
A
Lymfe verzamelen
B
Lymfe zuiveren
C
Lymfe afbreken
D
Lymfe opnemen
Slide 20 - Quiz
Welke uitspraak(en) is (zijn) waar?
1. Lymfe wordt geproduceerd in de lymfeknopen.
2. Het lymfevatenstelsel geeft lymfe af aan het bloed.
1. Lymfe wordt geproduceerd in de lymfeknopen.
2. Het lymfevatenstelsel geeft lymfe af aan het bloed.
A
Uitspraak 1
B
Uitspraak 2
C
Uitspraak 1 en 2
D
Geen van beide uitspraken
