Staal groep 6, blok 6, week 3, les 1

Noem het hele werkwoord van
loopt
1 / 42
next
Slide 1: Open question
SpellingBasisschoolGroep 6

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Noem het hele werkwoord van
loopt

Slide 1 - Open question

Noem het hele werkwoord van
liep

Slide 2 - Open question

Noem het hele werkwoord van
lach

Slide 3 - Open question

Noem het hele werkwoord van
lacht

Slide 4 - Open question

Noem het hele werkwoord van
loopt

Slide 5 - Open question

Noem het hele werkwoord van
praat

Slide 6 - Open question

Noem het hele werkwoord van
wordt

Slide 7 - Open question

Noem het hele werkwoord van
piept

Slide 8 - Open question

Ik ga.
Noem de verleden tijd.

Slide 9 - Open question

Ivo smijt.
Noem de verleden tijd.

Slide 10 - Open question

Het lijkt.
Noem de verleden tijd.

Slide 11 - Open question

Ik ga.
Noem de voltooide tijd.

Slide 12 - Open question

Ivo smijt.
Noem de voltooide tijd.

Slide 13 - Open question

Het lijkt.
Noem de voltooide tijd.

Slide 14 - Open question

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd, altijd 

stam + t
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd       stam + t            ik- vorm +t
behalve bij ik en als jij erachter staat.

Slide 15 - Slide

Ik word ziek.
Word jij ook ziek? 
Hij wordt morgen vast ziek. 

Slide 16 - Slide

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd, altijd 

stam + t
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd   stam + t              ik -vorm +t
behalve bij ik en als jij erachter staat.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd, altijd 

stam + t
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t
behalve bij ik en als jij erachter staat.

Slide 19 - Slide

Ik ..... de kaarten.
A
schud
B
schudt
C
schut

Slide 20 - Quiz

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd, altijd 

stam + t
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t
behalve bij ik en als jij erachter staat.

Slide 21 - Slide

Hij ....... de kaarten.
A
schud
B
schudt
C
schut

Slide 22 - Quiz

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd, altijd 

stam + t
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t
behalve bij ik en als jij erachter staat.

Slide 23 - Slide

....... jij de kaarten?
A
Schud
B
Schudt
C
Schut

Slide 24 - Quiz

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd, altijd 

stam + t
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t
behalve bij ik en als jij erachter staat.

Slide 25 - Slide

Mijn broer ...... me.
A
bevrijd
B
bevrijdt
C
bevrijt

Slide 26 - Quiz

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd, altijd 

stam + t
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t
behalve bij ik en als jij erachter staat.

Slide 27 - Slide

Ik ............ mijn zusje.
A
bevrijd
B
bevrijdt
C
bevrijt

Slide 28 - Quiz

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd, altijd 

stam + t
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t
behalve bij ik en als jij erachter staat.

Slide 29 - Slide

.......... jij de hond?
A
Bevrijd
B
Bevrijdt
C
Bevrijt

Slide 30 - Quiz

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd, altijd 

stam + t
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t
behalve bij ik en als jij erachter staat.

Slide 31 - Slide

Schrijf op:

Slide 32 - Open question

Schrijf op:

Slide 33 - Open question

Schrijf op:

Slide 34 - Open question

Schrijf op:

Slide 35 - Open question

Schrijf op:

Slide 36 - Open question

Schrijf op:

Slide 37 - Open question


Slide 38 - Open question

klaar!!!
werkboek blz

Slide 39 - Open question

Wat hebben de televisie en internet veranderd in het omgaan met elkaar?

Slide 40 - Open question

Wat vind jij een voordeel van internet?

Slide 41 - Open question

Wat vind jij een nadeel van internet?

Slide 42 - Open question