2.8 Spelling

Spelling 2.8
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Spelling 2.8

Slide 1 - Slide

Instapopdracht
Opdracht 1, bladzijde 163
Klaar? Begin alvast met opdracht 3.

timer
14:00

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Tegenwoordige tijd
Spel de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Slide 4 - Slide

De 'tegenwoordige tijd' is NU.
Welke zin is in de tegenwoordige tijd?
A
De kinderen spelen in de tuin.
B
De kinderen speelden in de tuin.

Slide 5 - Quiz

Infinitief
Een infinitief is een vorm van het werkwoord.

Met de infinitief wordt het hele werkwoord bedoeld. 
Loopt --> infinitief is dan lopen
Schaatst --> infinitief is dan schaatsen
Fietsten --> infinitief is fietsen fietsen

Slide 6 - Slide

Stam
Als je een werkwoord goed wilt schrijven begin je bij de stam.
De stam is het hele werkwoord zonder - en.

Voorbeeld:
springen - spring
Rennen - renn

Slide 7 - Slide

Tegenwoordige tijd enkelvoud








Bij ik schrijf je de ik-vorm.
Bij jij, u, hij, zij en het schrijf je de ik-vorm + t.

Slide 8 - Slide

Weektaak
Werk in stilte aan de weektaak. Heb je een vraag? Sla de opdracht dan even over.
timer
5:00

Slide 9 - Slide

Weektaak
Werk aan de weektaak. Je mag zacht overleggen.
Loop je op schema? Dan heb je vandaag t/m opdracht 5 gemaakt.

Slide 10 - Slide

komma
Als iemand met zijn naam wordt aangesproken.

Elise, kom je vanavond ook?

Slide 11 - Slide

komma
 De betekenis kan veranderen door het gebruik van de komma.

Zie volgende dia...



Slide 12 - Slide

komma
tussen delen van een opsomming

Wil je koffie, thee of iets anders?

(als er bij tussen de laatste twee delen een voegwoord staat (en of of) schrijf je geen komma

Slide 13 - Slide

komma
Tussen twee persoonsvormen in een zin die niet bij elkaar horen.

Als het goed is, komt Fay zo hierheen.


Slide 14 - Slide

komma
Tussen een hoofdzin en een bijzin

Ik sta morgen vroeg op, als ik goed slaap.

(in een hoofdzin staat de pv vooraan)
(in een bijzin staat de pv juist achteraan)
(verbonden door onderschikkende voegwoorden)


Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Weektaak
Werk in stilte aan de weektaak. Heb je een vraag? Sla de opdracht dan even over.
timer
5:00

Slide 17 - Slide

Weektaak
Werk aan de weektaak. Je mag zacht overleggen.
Loop je op schema? Dan heb je vandaag t/m opdracht 12 gemaakt.
6 en 11 hoeven niet.

Slide 18 - Slide

Dicteewoorden

Slide 19 - Slide