2.8 grammatica woordsoorten

2.8 Grammatica woordsoorten
In deze paragraaf leer je de woordsoorten
  • bijvoeglijk naamwoord
  • voorzetsel

In paragraaf 1.8 hebben jullie al geleerd
  • zelfstandig naamwoord
  • lidwoord
  • werkwoord
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with text slides.

Items in this lesson

2.8 Grammatica woordsoorten
In deze paragraaf leer je de woordsoorten
  • bijvoeglijk naamwoord
  • voorzetsel

In paragraaf 1.8 hebben jullie al geleerd
  • zelfstandig naamwoord
  • lidwoord
  • werkwoord

Slide 1 - Slide

Weektaak
2.8 grammatica woordsoorten
Opdracht 1 t/m 14.
Niet: 7, 8

Slide 2 - Slide

Zelfstandig naamwoord
  • Een zelfstandig naamwoord komt altijd ACHTER het lidwoord.
- De computer 
De = lidwoord. Computer = zelfstandig naamwoord
- Het kopje
Het = lidwoord. Kopje = zelfstandig naamwoord.
- Een vogelhuisje
Een = lidwoord. Vogelhuisje = zelfstandig naamwoord.
                                       Lidwoord en zelfstandig naamwoord horen dus bij elkaar!! 

Slide 3 - Slide

Werkwoord:
Zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt.

In een zin staat tenminste één werkwoord.

Elk werkwoord heeft verschillende vormen.

Slide 4 - Slide

Opdracht 1
Klaar? begin met opdracht 3
timer
7:00

Slide 5 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • geeft kenmerk/eigenschap van zelfstandig naamwoord
  • kan met of zonder -e geschreven worden
                 een groot huis / het grote huis / de grote huizen
  • stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden altijd met -en (behalve als ze in de fabriek gemaakt worden)
                 een zilveren kettinkje / het zilveren kettinkje
                 een plastic bal / een nylon kous

Let op: een bijvoeglijk naamwoord kan voor èn achter het zelfstandig naamwoord staan waar het bij hoort
                de rode auto / de auto is rood

Slide 6 - Slide

Weektaak
Werk in stilte aan de weektaak. Heb je een vraag? Sla de opdracht dan even over.
timer
5:00

Slide 7 - Slide

Weektaak
Werk aan de weektaak. Je mag zacht overleggen.
Loop je op schema? Dan heb je vandaag opdracht 4, 5 en 6 gemaakt.

Slide 8 - Slide

Voorzetsel (vz)
  • staat altijd aan het begin van een woordgroepje met een zelfstandig naamwoord
  • check: kun je voor 'de kast' of 'de vakantie' zetten, uitzonderingen hierop: volgens, te en per (schrijf dit bij de theorie in je boek op p.121!)

Voorbeelden: in, op, tijdens, over, gedurende, naast, enz.

Slide 9 - Slide

Weektaak
Werk in stilte aan de weektaak. Heb je een vraag? Sla de opdracht dan even over.
timer
5:00

Slide 10 - Slide

Weektaak
Werk aan de weektaak. Je mag zacht overleggen.
Loop je op schema? Dan heb je vandaag t/m 12 gemaakt.

Slide 11 - Slide